Tłumaczenia dla hasła „abgemeldet“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

af·mel·den <meldde af, h. afgemeld> [ɑfmɛldə(n)] CZ. cz. przech.

afmelden

abmelden

aan·mel·den¹ <meldde aan, h. aangemeld> [amɛldə(n)] CZ. cz. przech.

aanmelden

anmelden

zijn komst aanmelden

seinen Besuch ankündigen

zich vrijwillig aanmelden

sich freiwillig melden

ge·me·lijk <gemelijke, gemelijker, gemelijkst> [ɣemələk] PRZYM.

gemelijk

griesgrämig

gemelijk

mürrisch

gemelijk

verdrießlich

ver·mel·den <vermeldde, h. vermeld> [vərmɛldə(n)] CZ. cz. przech.

1. vermelden (berichten):

vermelden

erwähnen

iem eervol vermelden

jdn lobend erwähnen

2. vermelden:

vermelden (aangeven)

angeben

vermelden (in een lijst, register e.d.)

aufführen

zijn naam vermelden

seinen Namen angeben

rook·mel·der <rookmelder|s> [rokmɛldər] RZ. r.m.

rookmelder

Rauchmelder r.m.

mel·den¹ <meldde, h. gemeld> [mɛldə(n)] CZ. cz. przech.

1. melden (laten weten):

melden

melden

melden

berichten

de kranten melden

die Zeitungen berichten

een schadegeval melden

einen Schadensfall melden

niets te melden hebben przen.

nichts zu melden haben

2. melden (aankondigen):

melden

melden

melden

ankündigen

mel·der <melder|s> [mɛldər] RZ. r.m.

1. melder (persoon):

melder

Melder r.m.

melder mil.

Meldegänger r.m.

2. melder (toestel):

melder

Melder r.m.

boe·me·laar <boemelaar|s> [buməlar] RZ. r.m.

boemelaar

Bummler r.m.

frie·me·len <friemelde, h. gefriemeld> [frimələ(n)] CZ. cz. nieprzech.

friemelen

(herum)fummeln

friemelen

(herum)fingern

ge·he·mel·te <gehemelte|n, gehemelte|s> [ɣəheməltə] RZ. r.n.

gehemelte

Gaumen r.m.

een gespleten gehemelte med.

eine Gaumenspalte

op·he·me·len <hemelde op, h. opgehemeld> [ɔphemələ(n)] CZ. cz. przech.

ophemelen

in den Himmel heben

ophemelen

hochjubeln pot.

wrie·me·len <wriemelde, h. gewriemeld> [vrimələ(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. wriemelen (krioelen):

wriemelen

kribbeln

wriemelen

wimmeln

door elkaar wriemelende wormen

durcheinanderwimmelnde Würmer

2. wriemelen (peuteren):

wriemelen

(herum)fummeln pot.

beel·dend [beldənt] PRZYM.

beeldend

bildhaft

beeldend

plastisch

beeldend

anschaulich

beeldende taal

anschauliche [o. bildhafte] Sprache

het beeldend vermogen van een schrijver

die Darstellungskraft eines Schriftstellers

beeldende kunsten

bildende(n) Künste l.mn.

beeldend kunstenaar

bildende(r) Künstler r.m.