Tłumaczenia dla hasła „antiker“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

an·tiek¹ [ɑntik] RZ. r.n. geen l.mn. (oude kunstvoorwerpen)

antiek

Antiquitäten l.mn.

an·ker <anker|s> [ɑŋkər] RZ. r.n.

anker

Anker r.m.

het anker lichten

den Anker hieven

het anker lichten przen.

sich fortstehlen

ten [o. voor ] anker gaan

vor Anker gehen

ten [o. voor ] anker gaan

ankern

ten [o. voor ] anker liggen

vor Anker liegen

ten [o. voor ] anker liggen

ankern

ergens (bij iem) zijn anker uitwerpen przen.

irgendwo (bei jdm) vor Anker gehen

an·ti·korps RZ. r.n.

antikorps → antistof

Zobacz też antistof

an·ti·stof <antistof|fen> [ɑntistɔf] RZ. r.ż.

antistof

Abwehrstoff r.m.

antistof

Antikörper r.m.

antistof

Immunkörper r.m.

antistof (als serum)

Antiserum r.n.

antistof (als serum)

Immunserum r.n.

dui·ker <duiker|s> [dœykər] RZ. r.m.

1. duiker (persoon):

duiker

Taucher r.m.

2. duiker (weg- en waterbouw):

duiker

Düker r.m.

3. duiker biol.:

duiker

Taucher r.m.

rui·ker <ruiker|s> [rœykər] RZ. r.m.

ruiker

Strauß r.m.

sui·ker <suiker|s> [sœykər] RZ. r.m.

suiker

Zucker r.m.

gebruikt u suiker bij [o. in] de koffie?

nehmen Sie Zucker zum Kaffee?

aardbeien met suiker

gezuckerte Erdbeeren l.mn.

knik·ker <knikker|s> [knɪkər] RZ. r.m.

1. knikker (speelballetje):

knikker

Murmel r.ż.

2. knikker (hoofd):

knikker

Birne r.ż.

knikker

Rübe r.ż.

een kale knikker

ein Glatzkopf

kan·ker [kɑŋkər] RZ. r.m. geen l.mn.

1. kanker (ziekte):

kanker

Krebs r.m.

aan kanker lijden

krebskrank sein

kanker van de maag

Magenkrebs

2. kanker przen.:

kanker

Pest r.ż.

kanker

Hauptübel r.n.

tan·ker [tɛŋkər]

tanker [[o. tɑŋkər]] tanker|s RZ. r.m.:

tanker

Tanker r.m.

tanker

Tankschiff r.n.

stic·ker <sticker|s> [stɪkɛr] RZ. r.m.

sticker

Aufkleber r.m.

sticker

Sticker r.m.

stin·ker <stinker|s> [stɪŋkər] RZ. r.m.

1. stinker (iem die stinkt):

stinker

Stinker r.m.

2. stinker (scheldwoord):

stinker

Stinker r.m.

stinker

Stinktier r.n.

lelijke stinker

fiese(r) Stinker r.m.

an·der² [ɑndər] ZAIM. nieokr. zaim.

ander

der/die/das andere

de een of ander

der eine oder (der) andere

de een of ander

irgendeiner

(het) een en ander

das eine oder (das) andere

(het) een en ander

irgendetwas

een en ander zal nog blijken

das wird sich noch zeigen

er moet nog het een en ander gebeuren

es muss noch einiges passieren

onder andere (o.a.)

unter anderem

onder anderen (o.a.)

unter anderen

zeg het niet aan een ander

erwähne es keinem Dritten gegenüber

an·jer <anjer|s> [ɑɲər] RZ. r.ż.

1. anjer plantk.:

anjer

Nelke r.ż.

2. anjer (bloem):

anjer

Nelke r.ż.

ak·ker <akker|s> [ɑkər] RZ. r.m.

akker

Acker r.m.

akker

Feld r.n.

op zijn dooie akkertje

in aller Seelenruhe