Tłumaczenia dla hasła „aufgeladen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

af·ge·las·ten <gelastte af, h. afgelast> CZ. cz. przech.

afgelasten

absagen

afgelasten

absetzen

de festiviteit/training afgelasten

die Veranstaltung/das Training absagen

een voetbalwedstrijd/toneelstuk afgelasten

ein Fußballspiel/Theaterstück absetzen

af·la·den <laadde af, h. afgeladen> [ɑfladə(n)] CZ. cz. przech.

afladen

abladen

uit·la·den <laadde uit, h. uitgeladen> [œytladə(n)] CZ. cz. przech.

uitladen

ausladen

uitladen (voer-, vaartuig)

entladen

uitladen scheepv.

löschen

up·gra·den <upgradede, h. geüpgraded> [ʏbɡredən] CZ. cz. przech.

upgraden

aktualisieren und verbessern

be·la·den <belaadde, h. beladen> [bəladə(n)] CZ. cz. przech.

beladen

beladen

te zwaar beladen

überladen

zwaar beladen bomen przen.

Bäume voller Früchte

zwaar·be·la·den [zwarbəladə(n)] PRZYM.

zwaarbeladen

schwer beladen

vast·be·ra·den <vastberaden, vastberadener, vastberadenst> [vɑstbəradə(n)] PRZYM.

vastberaden

entschieden

vastberaden

entschlossen

vastberaden handelen

entschlossen handeln

op vastberaden toon

in resolutem Ton

ont·la·den¹ <ontlaadde zich, h. zich ontladen> [ɔntladə(n)] CZ. wk ww

ontladen zich ontladen (zich bevrijden):

ontladen

sich entladen

ver·la·den <verlaadde, h. verladen> [vərladə(n)] CZ. cz. przech.

verladen (inladen)

verladen

verladen (overladen)

umladen

over·la·den¹ [ovərladə(n)] PRZYM.

overladen

überladen

overladen (stijl, versiering e.d.)

schwülstig

een overladen programma

ein überladenes [o. übervolles] Programm

aan·ra·den <raadde aan/ried aan, h. aangeraden> [anradə(n)] CZ. cz. przech.

aanraden

empfehlen

aanraden

(an)raten

op aanraden van

auf Anraten +D.

ge·bra·den CZ.

gebraden → braden¹, → braden²

Zobacz też braden , braden

bra·den² <braadde, h. gebraden> [bradə(n)] CZ. cz. nieprzech.

braden

braten

in de zon liggen braden

in der Sonne braten

bra·den¹ <braadde, h. gebraden> [bradə(n)] CZ. cz. przech.

braden

braten

braden

brutzeln pot.

up·loa·den <uploadde, h. geüpload> [ʏplodə(n)] CZ. cz. przech.

uploaden

uploaden

uploaden

heraufladen

aan·bra·den <braadde aan, h. aangebraden> [ambradə(n)] CZ. cz. przech.

aanbraden

anbraten

uit·bra·den CZ. cz. przech.

uitbraden → uitbakken

Zobacz też uitbakken

uit·bak·ken <bakte uit, h. uitgebakken> [œydbɑkə(n)] CZ. cz. przech. kookk.

uitbakken

auslassen

uitbakken

ausbraten

zon·ne·ba·den <zonnebaadde, h. gezonnebaad> [zɔnəbadə(n)] CZ. cz. nieprzech.

zonnebaden

sich sonnen

mar·me·la·de <marmelade|s, marmelade|n> [mɑrməladə] RZ. r.ż.

marmelade

Marmelade r.ż.

la·den <laadde, h. geladen> [ladə(n)] CZ. cz. przech.

1. laden (bevrachten):

laden

(be)laden

goederen in een schip laden

Güter auf ein Schiff laden

een kar vol met stenen laden

einen Karren mit Steinen vol laden

laden en lossen

laden und entladen

laden en lossen

ein- und ausladen

het schip is te zwaar geladen

das Schiff hat zu schwer geladen

2. laden (vuurwapens):

laden

laden

3. laden (van elektriciteit voorzien):

laden

laden

hij is geladen przen.

er ist geladen

in·la·den <laadde in, h. ingeladen> [ɪnladə(n)] CZ. cz. przech.

inladen (voertuig)

(be)laden

inladen (goederen)

einladen

inladen (goederen)

verladen