W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „beknelling“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

be·knel·len: czasownik
be·stel·ling: rzeczownik
ver·snel·ling: rzeczownik
kwel·ling: rzeczownik
ver·tel·ling: rzeczownik
spel·ling: rzeczownik
stel·ling: rzeczownik
zwel·ling: rzeczownik
op·tel·ling: rzeczownik
op·wel·ling: rzeczownik
in·stel·ling: rzeczownik
op·stel·ling: rzeczownik
doel·stel·ling: rzeczownik
leer·stel·ling: rzeczownik
aan·stel·ling: rzeczownik
jaar·tel·ling: rzeczownik
pat·stel·ling: rzeczownik
grond·stel·ling: rzeczownik
on·der·stel·ling: rzeczownik
be·knot·ten: czasownik

Widzisz podobne wyniki: bestelling , beknellen , versnelling , vertelling , kwelling , opstelling , instelling , opwelling , optelling , zwelling , stelling , spelling , leerstelling , doelstelling , patstelling , jaartelling , aanstelling , onderstelling , grondstelling , voorstelling , vrijstelling , voorspelling , vaststelling i beknotten

be·knel·len <beknelde, h. bekneld> [bəknɛlə(n)] CZ. cz. przech.

beknellen przen.

beklommen machen

be·stel·ling <bestelling|en> [bəstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. bestelling (het thuisbezorgen):

Lieferung r.ż.

Zustellung r.ż.

2. bestelling (order):

Bestellung r.ż.

Anforderung r.ż.

Auftrag r.m.

een bestelling doen

eine Bestellung aufgeben

volgens bestelling

auftragsgemäß

3. bestelling (bestelde goederen):

Bestellung r.ż.

ver·snel·ling <versnelling|en> [vərsnɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. versnelling (het sneller maken, worden):

versnelling

Beschleunigung r.ż.

de versnelling van de zwaartekracht nat.

die Fallbeschleunigung

2. versnelling (mechanisme):

versnelling

Gang r.m.

versnelling

Übersetzung r.ż.

naar de derde versnelling schakelen

in den dritten Gang schalten

3. versnelling (schakelinrichting):

versnelling

Gangschaltung r.ż.

een auto met automatische versnelling

ein Auto mit Automatikgetriebe

een fiets met versnelling

ein Fahrrad mit Gangschaltung

kwel·ling <kwelling|en> [kwɛlɪŋ] RZ. r.ż.

Qual r.ż.

kwelling (bij voortduring)

Quälerei r.ż.

ver·tel·ling <vertelling|en> [vərtɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. vertelling (verhaal):

Erzählung r.ż.

Geschichte r.ż.

2. vertelling (mondeling verslag):

Erzählung r.ż.

3. vertelling (vergissing):

Fehler r.m. beim Zählen

spel·ling <spelling|en> [spɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. spelling (systeem):

Rechtschreibung r.ż.

Orthografie r.ż. form.

2. spelling (het spellen):

Buchstabieren r.n.

stel·ling <stelling|en> [stɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. stelling (het stellen van een vraag, probleem):

Fragestellung r.ż.

Problemstellung r.ż.

de stelling van het probleem is onjuist

die Problemstellung ist nicht richtig

2. stelling (wijze waarop iets, iem is geplaatst):

Stellung r.ż.

Aufstellung r.ż.

Position r.ż.

een gunstige stelling opbouwen SZACH. (dammen)

eine günstige Stellung aufbauen

zwaar geschut in stelling brengen przen. (dammen)

grobes [o. schweres] Geschütz auffahren

3. stelling mil.:

Stellung r.ż.

de stellingen betrekken

in Stellung gehen

een kanon in stelling brengen

eine Kanone auffahren

stelling nemen tegen przen.

Stellung nehmen gegen +B.

4. stelling (steiger):

Gerüst r.n.

Baugerüst r.n.

een stelling oprichten

ein Gerüst aufbauen

5. stelling (staand rek):

Stellage r.ż.

Gestell r.n.

Regal r.n.

de boeken staan op stellingen

die Bücher stehen in Regalen

6. stelling:

stelling (beginsel)

These r.ż.

stelling (allgemeen)

Behauptung r.ż.

een gewaagde stelling

eine kühne These [o. Behauptung]

7. stelling wisk.:

Lehrsatz r.m.

Satz r.m.

Theorem r.n.

een stelling bewijzen

einen Lehrsatz beweisen

de stelling van Pythagoras

der Satz des Pythagoras

8. stelling (promotie):

These r.ż.

9. stelling (getimmerte):

Lattenrost r.m.

Lattengestell r.n.

Bock r.m.

zwel·ling <zwelling|en> [zwɛlɪŋ] RZ. r.ż.

Schwellung r.ż.

op·tel·ling <optelling|en> [ɔptɛlɪŋ] RZ. r.ż.

Addierung r.ż.

Addition r.ż.

op·wel·ling <opwelling|en> [ɔpwɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. opwelling (plotselinge gemoedsgesteldheid):

Ausbruch r.m.

Anwandlung r.ż.

Regung r.ż.

in een opwelling van drift

een opwelling van medelijden

eine Regung von Mitleid [o. des Mitleids]

2. opwelling (dat wat in het gemoed opkomt):

Gefühlsregung r.ż.

Gemütsbewegung r.ż.

in·stel·ling <instelling|en> [ɪnstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. instelling:

instelling (oprichting)

Gründung r.ż.

instelling (commissie)

Einsetzung r.ż.

instelling (prijs)

Stiftung r.ż.

instelling (regeling, wet)

Einführung r.ż.

instelling (regeling, wet)

Durchführung r.ż.

2. instelling:

instelling (organisatie, instituut: openbaar)

Einrichtung r.ż.

instelling (organisatie, instituut: openbaar)

Institution r.ż.

instelling (organisatie, instituut: gebouw met zich daarin bevindende instelling)

Anstalt r.ż.

instelling (organisatie, instituut: gebouw met zich daarin bevindende instelling)

Institut r.n.

financiële instellingen

Geldinstitute l.mn.

openbare instellingen

öffentliche Einrichtungen l.mn.

3. instelling:

Gesinnung r.ż.

instelling (mentaliteit)

Einstellung r.ż.

een zakelijke instelling hebben (commercieel)

Geschäftssinn haben

een zakelijke instelling hebben (nuchter, objectief)

sachlich eingestellt sein

op·stel·ling <opstelling|en> [ɔpstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. opstelling (plaatsing):

Aufstellung r.ż.

2. opstelling (standpuntbepaling):

Standpunkt r.m.

Einstellung r.ż.

Haltung r.ż.

3. opstelling SPORT:

Aufstellung r.ż.

4. opstelling (geschrift):

Abfassung r.ż.

doel·stel·ling <doelstelling|en> [dulstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. doelstelling (gesteld doel):

doelstelling

Ziel r.n.

2. doelstelling (het bepalen van een doel):

doelstelling

Zielsetzung r.ż.

leer·stel·ling <leerstelling|en> [lerstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

leerstelling

Lehrsatz r.m.

leerstelling

Satz r.m.

aan·stel·ling <aanstelling|en> [anstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. aanstelling (benoeming):

aanstelling

Einstellung r.ż.

aanstelling

Anstellung r.ż.

de akte van aanstelling

die Ernennungsurkunde

een vaste aanstelling

eine feste Anstellung

een leraar met een vaste aanstelling

ein (ver)beamteter Lehrer

2. aanstelling (ambtelijke kennisgeving):

aanstelling

Anstellungsvertrag r.m.

jaar·tel·ling <jaartelling|en> [jartɛlɪŋ] RZ. r.ż.

jaartelling

Zeitrechnung r.ż.

pat·stel·ling <patstelling|en> [pɑtstɛlɪŋ] RZ. r.ż. ook przen.

patstelling

Patt r.n.

grond·stel·ling <grondstelling|en> [ɣrɔntstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

grondstelling

Grundsatz r.m.

on·der·stel·ling <onderstelling|en> [ɔndərstɛlɪŋ] RZ. r.ż.

1. onderstelling (hypothese, gissing):

onderstelling

Annahme r.ż.

2. onderstelling:

onderstelling (als uitgangspunt)

Unterstellung r.ż.

onderstelling (als uitgangspunt)

Annahme r.ż.

onderstelling (als noodzakelijke voorwaarde)

Voraussetzung r.ż.

be·knot·ten <beknotte, h. beknot> [bəknɔtə(n)] CZ. cz. przech.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski