niderlandzko » niemiecki

be·won·de·ren <bewonderde, h. bewonderd> [bəwɔndərə(n)] CZ. cz. przech.

be·don·de·ren <bedonderde, h. bedonderd> [bədɔndərə(n)] CZ. cz. przech.

be·stu·de·ren <bestudeerde, h. bestudeerd> [bəstyderə(n)] CZ. cz. przech.

1. bestuderen (met aandacht lezen):

2. bestuderen (een studie maken van):

3. bestuderen (onderzoeken):

son·de·ren <sondeerde, h. gesondeerd> [sɔnderə(n)] CZ. cz. przech.

blon·de·ren <blondeerde, h. geblondeerd> [blɔnderə(n)] CZ. cz. przech.

ver·won·de·ren2 <verwonderde zich, h. zich verwonderd> [vərwɔndərə(n)] CZ. wk ww

af·zon·de·ren1 <zonderde af, h. afgezonderd> [ɑfsɔndərə(n)] CZ. cz. przech.

1. afzonderen (op een andere plaats):

2. afzonderen (apart zetten en houden):

om·don·de·ren1 <donderde om, h. omgedonderd> [ɔmdɔndərə(n)] CZ. cz. przech. (omgooien)

op·don·de·ren <donderde op, i. opgedonderd> [ɔbdɔndərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

be·schil·de·ren <beschilderde, h. beschilderd> [bəsxɪldərə(n)] CZ. cz. przech.

1. beschilderen (voorstellingen schilderen op):

anmalen pot.

2. beschilderen (verven, kleuren):

over·don·de·ren <overdonderde, h. overdonderd> [ovərdɔndərə(n)] CZ. cz. przech.

da·mes·on·der·goed [daməsɔndərɣut] RZ. r.n. geen l.mn.

meer·de·re1 <meerdere|n> [merdərə] RZ. r.m. en r.ż.

Vorgesetzte(r) r.ż. (r.m.)
meerdere (m.b.t. kracht e.d.)
Überlegene(r) r.ż. (r.m.)

don·de·ren1 <donderde, h./i. gedonderd> [dɔndərə(n)] CZ. cz. nieprzech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski