Tłumaczenia dla hasła „dewelk“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

welk¹ [wɛlk] ZAIM. wzgl. zaim.

1. welk (zelfstandig):

welk

der/die/das

de man welke u gezien hebt

der Mann, den Sie gesehen haben

2. welk przyd.:

welk

welche(r, s)

wij verkopen koffie en thee, welke artikelen veel aftrek vinden

wir verkaufen Kaffee und Tee, welche Artikel großen Absatz finden

ge·weld [ɣəwɛlt] RZ. r.n. geen l.mn.

1. geweld (dwang):

geweld

Gewalt r.ż.

zichzelf geweld aandoen

sich C. Gewalt antun

zichzelf geweld aandoen (zich beheersen ook)

sich zusammennehmen

met bruut geweld optreden

mit großer Brutalität vorgehen

grof geweld

rohe Gewalt r.ż.

met zacht geweld

mit sanfter Gewalt

geweld plegen [o. gebruiken ]

Gewalt anwenden

huiselijk geweld

Gewalt in der Familie

zinloos geweld

sinnlose Gewalt r.ż.

2. geweld (grote kracht):

geweld

Gewalt r.ż.

het elementair geweld

die Elementargewalt form.

het elementair geweld

die Urgewalt form.

met geweld

gewaltsam

het geweld van de storm

die Gewalt des Sturms

hij wilde met alle geweld naar huis

er wollte um jeden Preis nach Hause

ge·welf <ge|welven> [ɣəwɛlf] RZ. r.n.

gewelf

Gewölbe r.n.

deel¹ <delen> [del] RZ. r.ż.

1. deel (planken vloer):

deel

Diele r.ż.

2. deel (dorsvloer):

deel

Tenne r.ż.

deels [dels] PRZYSŁ.

deels

teils

deels

teilweise

deels om die reden, deels om een andere

teils aus diesem, teils aus einem anderen Grund

koe·melk [kumɛlk] RZ. r.ż. geen l.mn.

koemelk

Kuhmilch r.ż.