Tłumaczenia dla hasła „drijvers“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

drij·ver <drijver|s> [drɛivər] RZ. r.m.

1. drijver (iem die iets drijft):

drijver

Treiber r.m.

2. drijver (voorwerp dat drijft):

drijver

Schwimmer r.m.

drij·vend [drɛɪvənt] PRZYM.

drijvend

treibend

drijvend

Treib-

drijvend

Schwimm-

een drijvend dok

ein Schwimmdock

een drijvende kraan

ein Schwimmkran

een drijvende mijn

eine Treibmine

drij·ven¹ <dreef, h./i. gedreven> [drɛivə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. drijven:

drijven (aan de oppervlakte blijven)

schwimmen

drijven (op het water in de stroming)

treiben

het wrakhout is naar de kust gedreven

das Treibholz ist an die Küste geschwemmt worden

hout drijft op water

Holz schwimmt auf dem Wasser

de zaak drijft op hem przen.

er ist die treibende Kraft des Unternehmens

2. drijven (zweven):

drijven

treiben

drijven

segeln

3. drijven:

drijven (doornat zijn)

(völlig) durchnässt sein

drijven (onder water staan)

unter Wasser stehen

de badkamer dreef

das Badezimmer stand unter Wasser

drijf·veer <drijf|veren> [drɛifer] RZ. r.ż.

drijfveer

Triebfeder r.ż.

drijf·werk <drijfwerk|en> [drɛɪfwɛrək] RZ. r.n.

drijfwerk

Triebwerk r.n.

drijf·ijs [drɛifɛis] RZ. r.n. geen l.mn.

drijfijs

Treibeis r.n.

drijf·mest [drɛɪfmɛst] RZ. r.m. geen l.mn.

drijfmest

Jauche r.ż.

door·drij·ver <doordrijver|s> [dordrɛɪvər] RZ. r.m.

doordrijver → doordrammer

Zobacz też doordrammer

door·dram·mer <doordrammer|s> [dordrɑmər] RZ. r.m.

1. doordrammer pot. (zeurkous):

doordrammer

Quengler r.m.

2. doordrammer (doordrijver):

doordrammer

≈ Rechthaber r.m.

hij is een doordrammer

er versucht immer, seinen Willen durchzusetzen

drijf·nat [drɛifnɑt] PRZYM.

drijfnat

triefend nass

drijfnat pot.

klitschnass

drijf·net <drijfnet|ten> [drɛifnɛt] RZ. r.n.

drijfnet

Treibnetz r.n.

dwars·drij·ver <dwarsdrijver|s> [dwɑrzdrɛɪvər] RZ. r.m.

dwarsdrijver

Quertreiber r.m.

dwarsdrijver

Querkopf r.m.

ver·drij·ven <verdreef, h. verdreven> [vərdrɛivə(n)] CZ. cz. przech.

1. verdrijven (verjagen, doen verdwijnen):

verdrijven

vertreiben

2. verdrijven (doorbrengen):

de tijd verdrijven

sich C. die Zeit vertreiben

kers·vers¹ [kɛrsfɛrs] PRZYM. (geheel vers)

kersvers

ganz frisch

kersverse eieren

ganz frische Eier

kersvers van school przen.

frisch von der Schulbank