niderlandzko » niemiecki
Widzisz podobne wyniki: aankomen , achteraankomen i aankomend

aan·ko·men1 <kwam aan, i. aangekomen> [aŋkomə(n)] CZ. cz. nieprzech.

2. aankomen (het doel treffen):

4. aankomen ((bij toeval) aanraken):

5. aankomen (in gewicht toenemen):

ach·ter·aan·ko·men <kwam achteraan, i. achteraangekomen> [ɑxtəraŋkomə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. achteraankomen (de laatste zijn):

2. achteraankomen (te laat zich moeite geven):

aan·ko·mend [aŋkomənt] PRZYM.

1. aankomend (nog niet volwassen):

2. aankomend (nog niet volleerd):

3. aankomend (aanstaand):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski