Tłumaczenia dla hasła „furnierung“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

fu·ri·eus [fyrijøs] PRZYM.

furieus

tobend

furieus

rasend

ver·nie·ling <vernieling|en> [vərnilɪŋ] RZ. r.ż.

vernieling

Zerstörung r.ż.

vernieling (op grote schaal)

Verheerung r.ż.

vernielingen aanrichten

Zerstörungen anrichten

in de vernieling gaan/geholpen worden

kaputtgehen/kaputtgemacht werden

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. tuinieren (als beroep):

tuinieren

Gärtner sein

tuinieren

eine Gärtnerei haben

2. tuinieren:

tuinieren (uit liefhebberij)

gärtnern

tuinieren (werken)

im Garten arbeiten

ver·nieu·wing <vernieuwing|en> [vərniwɪŋ] RZ. r.ż.

1. vernieuwing (het moderniseren):

vernieuwing

Reform r.ż.

de vernieuwing van het onderwijs

die Unterrichtsreform

2. vernieuwing:

vernieuwing (het vervangen)

Erneuerung r.ż.

vernieuwing (van onderdelen)

Auswechslung r.ż.

de vernieuwing van het contract

die Erneuerung des Vertrages

3. vernieuwing (aangebrachte aanpassing):

vernieuwing

Neuerung r.ż.

vernieuwingen invoeren

Neuerungen einführen

fu·rie <furie|s, fu|riën> [fyri] RZ. r.ż.

1. furie (razernij):

furie

Raserei r.ż.

furie

Tobsucht r.ż.

2. furie (wraakgodin):

furie

Furie r.ż.

3. furie (feeks, helleveeg):

furie

Furie r.ż.

ver·nie·len <vernielde, h. vernield> [vərnilə(n)] CZ. cz. przech.

vernielen

zerstören

vernielen (gewelddadig en/of moedwillig)

demolieren

vernielen (stukmaken ook)

kaputtmachen

een hek vernielen

einen Zaun demolieren

de kinderen vernielen hun speelgoed

die Kinder machen ihr Spielzeug kaputt

de stad werd door brand vernield

die Stadt wurde durch Brand zerstört

ver·nie·ti·ging [vərnitəɣɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. vernietiging (het vernietigen):

vernietiging

Vernichtung r.ż.

vernietiging

Zerstörung r.ż.

2. vernietiging (tenietdoening):

vernietiging

Annullierung r.ż.