W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „hinrichtend“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

in·rich·ten: czasownik
in·rich·ter: rzeczownik
min·ach·tend: przymiotnik i przysłówek
aan·rich·ten: czasownik
in·rich·ting: rzeczownik
lich·tend: przymiotnik i przysłówek
van·och·tend: przysłówek
hoog·ach·tend: przysłówek
af·rich·ten: czasownik
be·rich·ten: czasownik
op·rich·ten: czasownik
ver·rich·ten: czasownik

Widzisz podobne wyniki: inrichten , inrichting , aanrichten , minachtend , inrichter , verrichten , oprichten , berichten , africhten , hoogachtend , vanochtend i lichtend

in·rich·ten <richtte in, h. ingericht> [ɪnrɪxtə(n)] CZ. cz. przech.

1. inrichten:

inrichten (gereed maken voor gebruik, bewoning)

inrichten (uitrusten)

een kazerne tot sporthal inrichten

eine Kaserne in eine Sporthalle umgestalten

zijn woning inrichten

sich einrichten

een modern ingericht ziekenhuis

ein modern ausgestattetes Krankenhaus

2. inrichten:

inrichten (regelen, ordenen)

inrichten (vorm geven)

het onderwijs inrichten

den Unterricht gestalten

in·rich·ter <inrichter|s> [ɪnrɪxtər] RZ. r.m. belg.

Organisator r.m.

Veranstalter r.m.

min·ach·tend [mɪnɑxtənt] PRZYM.

geringschätzig

zich minachtend over iem uiten

sich abschätzig über jdn äußern

aan·rich·ten <richtte aan, h. aangericht> [anrɪxtə(n)] CZ. cz. przech.

in·rich·ting <inrichting|en> [ɪnrɪxtɪŋ] RZ. r.ż.

1. inrichting:

inrichting (aankleding)

Einrichtung r.ż.

inrichting (uitrusting)

Ausstattung r.ż.

2. inrichting (niet-commerciële instelling):

Anstalt r.ż.

3. inrichting (gesticht):

Anstalt r.ż.

open inrichting

offene Anstalt r.ż.

psychiatrische inrichting

psychiatrische Klinik r.ż.

hij is rijp voor een inrichting żart.

er ist reif für die Anstalt

4. inrichting (wijze van organisatie):

Organisation r.ż.

Aufbau r.m.

de inrichting van dit handboek

der Aufbau dieses Handbuches

inrichting van het onderwijs/programma

Unterrichtsgestaltung/Programmgestaltung r.ż.

de inrichting van de staat

der Aufbau des Staates

5. inrichting:

inrichting (toestel: apparaat)

Vorrichtung r.ż.

inrichting (toestel: installatie)

Anlage r.ż.

lich·tend [lɪxtənt] PRZYM.

leuchtend a. przen.

een lichtend voorbeeld

ein leuchtendes Beispiel [o. Vorbild]

van·och·tend [vɑnɔxtənt] PRZYSŁ.

hoog·ach·tend PRZYSŁ.

hoogachtend

hochachtungsvoll

af·rich·ten <richtte af, h. afgericht> [ɑfrɪxtə(n)] CZ. cz. przech.

africhten (paard)

honden tot de jacht africhten

Hunde für die Jagd abrichten

be·rich·ten <berichtte, h. bericht> [bərɪxtə(n)] CZ. cz. przech.

de ontvangst berichten

den Empfang anzeigen

op·rich·ten¹ <richtte op, h. opgericht> [ɔprɪxtə(n)] CZ. cz. przech.

1. oprichten (vestigen, stichten):

een klooster oprichten

ein Kloster stiften

een partij/onderneming oprichten

eine Partei/ein Unternehmen gründen

2. oprichten (overeind zetten):

een loodlijn oprichten wisk.

ein Lot fällen

een loodlijn oprichten wisk.

eine Senkrechte errichten

3. oprichten (doen verrijzen):

een gebouw oprichten

ein Gebäude errichten

ver·rich·ten <verrichtte, h. verricht> [vərɪxtə(n)] CZ. cz. przech.

verrichten (allgemeen)

tun

een grote daad verrichten

eine große Tat vollführen

een handeling verrichten

eine Handlung ausführen

op een lijk sectie verrichten

eine Obduktion durchführen

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski