Tłumaczenia dla hasła „langsdenderen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

trans·cen·de·ren <transcendeerde, h. getranscendeerd> [trɑnsɛnderə(n)] CZ. cz. przech.

transcenderen

transzendieren form.

den·de·ren <denderde, h. gedenderd> [dɛndərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

denderen

donnern

de trein denderde voorbij

der Zug donnerte vorbei

lang·spe·ler RZ. r.m.

langspeler → langspeelplaat

Zobacz też langspeelplaat

lang·speel·plaat <langspeel|platen> [lɑŋspelplat] RZ. r.ż.

langspeelplaat

Langspielplatte r.ż.

spen·de·ren <spendeerde, h. gespendeerd> [spɛnderə(n)] CZ. cz. przech.

spenderen

ausgeben

spenderen

verwenden

spenderen

hineinstecken pot.

veel geld en moeite aan iets spenderen

viel Geld und Mühe in etw (hinein)stecken

at·ten·de·ren <attendeerde, h. geattendeerd> [ɑtɛnderə(n)] CZ. cz. przech.

attenderen

hinweisen

attenderen

aufmerksam machen

lang·sla·per <langslaper|s> [lɑŋslapər] RZ. r.m.

langslaper

Langschläfer r.m.

langs·wip·pen <wipte langs, i. langsgewipt> CZ. cz. nieprzech.

langswippen

hereinschneien

ren·de·ren <rendeerde, h. gerendeerd> [rɛnderə(n)] CZ. cz. nieprzech.

renderen

sich rentieren

een kapitaal renderend maken

ein Kapital gewinnbringend anlegen

ten·ˈde·ren <tendeerde, h. getendeerd> [tɛnderə(n)] CZ. cz. nieprzech.

tenderen

tendieren

dat verzoek tendeert naar een bevel

diese Bitte hat schon fast was von einem Befehl

den·de·rend [dɛndərənt] PRZYM.

1. denderend (donderend):

denderend

donnernd

denderend

dröhnend

2. denderend (geweldig):

denderend

großartig

pre·ten·de·ren <pretendeerde, h. gepretendeerd> [pretɛnderə(n)] CZ. cz. przech.

pretenderen

behaupten

pretenderen

prätendieren form.

lan·ce·ren <lanceerde, h. gelanceerd> [lɑnserə(n)] CZ. cz. przech.

1. lanceren:

lanceren (afvuren)

abschießen

lanceren (raket)

starten

2. lanceren (de wereld insturen):

lanceren

lancieren

lanceren

einführen

don·de·ren¹ <donderde, h./i. gedonderd> [dɔndərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. donderen (tieren en razen):

donderen

donnern

donderen

wettern

donderen

toben

hij donderde de menigte toe

er wetterte gegen die Menge

2. donderen (vallen):

donderen

(herunter)donnern

hij is van de trap gedonderd

er ist die Treppe (he)runtergedonnert pot.

dat dondert niet

das macht nichts