Tłumaczenia dla hasła „oosterlingse“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

ster·ling [stʏːrlɪŋ]

het pond sterling

das Pfund Sterling

oos·te·lijk <oostelijke, oostelijker, oostelijkst> [ostələk] PRZYM.

oostelijk

östlich

oos·ten·wind <oostenwind|en> [ostə(n)wɪnt] RZ. r.m.

oostenwind

Ostwind r.m.

Oos·ten·rijk·se <Oostenrijkse|n> [ostə(n)rɛɪksə] RZ. r.ż.

Oostenrijkse forma żeńska od Oostenrijker

Zobacz też Oostenrijker

Oos·ten·rij·ker <Oostenrijker|s> [ostə(n)rɛikər] RZ. r.m.

Oostenrijker

Österreicher r.m.

oos·ters [ostərs] PRZYM.

oosters

östlich

oosters (Oriënt)

orientalisch

scheer·lings PRZYSŁ. belg.

scheerlings → rakelings

Zobacz też rakelings

ra·ke·lings [rakəlɪŋs] PRZYSŁ.

rakelings

hart

rakelings

dicht

rakelings

haarscharf

de bal ging rakelings over

der Ball ging haarscharf übers Netz

hij liep mij rakelings voorbij

er ging ganz nahe an mir vorbei

ou·der·ling <ouderling|en> [ɑudərlɪŋ] RZ. r.m. rel.

ouderling

Presbyter r.m.

ouderling

Kirchenälteste(r) r.m.

het college van ouderlingen

das Presbyterium

het college van ouderlingen

der Kirchenvorstand

leer·lin·ge <leerlinge|s, leerlinge|n> [lerlɪŋə] RZ. r.ż.

leerlinge forma żeńska od leerling

Zobacz też leerling

leer·ling <leerling|en> [lerlɪŋ] RZ. r.m.

1. leerling (scholier(e)):

leerling

Schüler r.m.

een voorbeeldige leerling

ein Musterschüler

2. leerling (volgeling):

leerling

Schüler r.m.

de leerlingen van Jezus rel.

die Jünger Jesu

3. leerling (aspirant):

leerling

Lehrling r.m.

leerling

Auszubildende(r) r.m.

pond ster·ling <ponden sterling> [pɔntstʏːrlɪŋ] RZ. r.n.

pond sterling

Pfund r.n. Sterling

oos·ter·bu·ren [ostərbyrə(n)] RZ. l.mn.

oosterburen

östliche Nachbarn l.mn.

Oos·ten·rijks [ostə(n)rɛiks] PRZYM.

Oostenrijks

österreichisch

oost·zij·de [o(st)sɛɪdə] RZ. r.ż. geen l.mn.

oostzijde

Ostseite r.ż.

Oost-Duit·se <Oost-Duitse|n> [osdœytsə] RZ. r.ż.

Oost-Duitse forma żeńska od Oost-Duitser

Zobacz też Oost-Duitser

Oost-Duit·ser <Oost-Duitser|s> [ozdœytsər] RZ. r.m.

Oost-Duitser

Ostdeutsche(r) r.m.

Oost-Duitser

Ossi r.m. żart.

Oost-Duitser (staatkundig van 1949-1990)

Bürger r.m. der DDR

oos·ten [ostə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

1. oosten (kompasstreek):

oosten

Osten r.m.

koers zetten naar het oosten

Kurs nehmen auf Osten

een huis dat op het oosten ligt

ein Haus, das nach Osten gelegen ist

ten oosten van

östlich von

2. oosten (deel van een plaats, land, horizon):

oosten

Osten r.m.

het oosten van Amerika

der Osten Amerikas

3. oosten (deel van de wereld):

oosten

Osten r.m.

het Nabije Oosten

der Nahe Osten

het Verre Oosten

der Ferne Osten

leer·ling <leerling|en> [lerlɪŋ] RZ. r.m.

1. leerling (scholier(e)):

leerling

Schüler r.m.

een voorbeeldige leerling

ein Musterschüler

2. leerling (volgeling):

leerling

Schüler r.m.

de leerlingen van Jezus rel.

die Jünger Jesu

3. leerling (aspirant):

leerling

Lehrling r.m.

leerling

Auszubildende(r) r.m.

teer·ling [terlɪŋ] RZ. r.m. geen l.mn. (dobbelsteen)

teerling

Würfel r.m.

de teerling is geworpen

die Würfel sind gefallen