Tłumaczenia dla hasła „ruhiger“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

rei·ger <reiger|s> [rɛiɣər] RZ. r.m.

reiger

Reiher r.m.

de blauwe reiger

der Fischreiher

de blauwe reiger

der Graureiher

zui·ger <zuiger|s> [zœyɣər] RZ. r.m.

1. zuiger (deel van een cilinder):

zuiger

Kolben r.m.

2. zuiger (baggermachine):

zuiger

Saugbagger r.m.

rui·ker <ruiker|s> [rœykər] RZ. r.m.

ruiker

Strauß r.m.

rui·ter <ruiter|s> [rœytər] RZ. r.m.

1. ruiter (paardrijder):

ruiter

Reiter r.m.

2. ruiter gesch.:

ruiter

Reiter r.m.

ruiter

Kavallerist r.m.

3. ruiter (stellage):

ruiter

Reiter r.m.

ruiter

Heureiter r.m. austr.

ruiter

Gestell r.n.

stei·ger <steiger|s> [stɛiɣər] RZ. r.m.

1. steiger (aanlegplaats):

steiger

Landungsbrücke r.ż.

steiger

Bootssteg r.m.

steiger

Steg r.m.

2. steiger (stelling):

steiger

Gerüst r.n.

steiger

Baugerüst r.n.

in de steigers staan

eingerüstet sein

in de steigers staan przen.

in Arbeit sein

rub·ber¹ [rʏbər] RZ. r.n. of r.m. geen l.mn.

1. rubber (sap van de rubberboom):

rubber

Kautschuk r.m.

2. rubber (gewas):

rubber

Kautschukbaum r.m.

rubber

Gummibaum r.m.

3. rubber (rubbersoort):

rubber

Kautschuk r.m.

rubber

Gummi r.m. r.n. r.n.

ru·moer <rumoer|en> [rymur] RZ. r.n.

1. rumoer (lawaai):

rumoer

Lärm r.m.

rumoer

Krach r.m.

rumoer

Getöse r.n.

2. rumoer (opschudding):

rumoer

Lärm r.m.

rumoer

Aufregung r.ż.

rumoer om [o. over ] iets maken

(viel) Lärm um etw B. machen

die maatregel verwekte veel rumoer

diese Maßnahme verursachte viel Aufregung

bur·ger <burger|s> [bʏrɣər] RZ. r.m.

1. burger (inwoner van een gemeente):

burger

Bürger r.m.

een gezeten burger

ein wohlhabender Bürger

2. burger (lid van een staatsgemeenschap):

burger

Bürger r.m.

burger

Staatsbürger r.m.

dat geeft een (de) burger moed żart.

das klingt [o. wirkt] ermutigend

dat geeft een (de) burger moed żart.

das macht einem Mut

3. burger:

burger (lid van de bevolking)

Bürger r.m.

burger (een niet-militair of een niet-uniformdrager)

Zivilist r.m.

burgers en boeren

Städter und Bauern

militairen en burgers

Soldaten und Zivilisten

studenten en burgers

Studenten und Bürger

4. burger (burgerkleding):

burger

Zivil r.n.

burger

Zivilkleidung r.ż.

een agent in burger

ein Polizist in Zivil

5. burger gesch.:

burger

Bürger r.m.

burger (inwoner van stad)

Städter r.m.

nug·ger <nugger|s> [nʏɣər] RZ. r.m.

nugger

Arbeitssuchende(r) r.m. ohne Anspruch auf Arbeitslosengeld