Tłumaczenia dla hasła „sterkhouder“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

steek·hou·dend <steekhoudende, steekhoudender, steekhoudendst> [stekhɑudənt] PRZYM.

steekhoudend

stichhaltig

steekhoudende argumenten

stichhaltige [o. triftige] Argumente l.mn.

boek·hou·der <boekhouder|s> [bukhɑudər] RZ. r.m.

boekhouder

Buchhalter r.m.

staf·hou·der <stafhouder|s> [stɑfhɑudər] RZ. r.m. belg.

stafhouder

Vorsitzende(r) r.m. der Anwaltskammer

schou·der <schouder|s> [sxɑudər] RZ. r.m.

1. schouder (de mens):

schouder

Schulter r.ż.

schouder aan schouder staan ook przen.

Schulter an Schulter stehen

een jurk met blote schouders

ein schulterfreies Kleid

hij heeft brede schouders przen.

er hat einen breiten Rücken

de ontwrichte schouder

die Schulterverrenkung

op de schouders gaan

auf die Schultern genommen werden

haar tot op de schouders

schulterlanges Haar

op iems schouder staan przen.

sich ganz auf jdn stützen

op iems schouder staan przen.

auf jds Schultern C. stehen

iem op zijn schouder kloppen przen.

jdm auf die Schulter klopfen

de schouders ophalen przen.

mit den Achseln zucken

het zijn sterke schouders die de weelde kunnen dragen przysł.

gute Tage wollen starke Beine haben

een last van iems schouders nemen przen.

jdm eine Last abnehmen

zijn schouders onder iets zetten przen.

sich hinter etw B. klemmen

2. schouder:

schouder (dieren)

Schulter r.ż.

schouder (grote dieren)

Widerrist r.m.

3. schouder (kledingstuk):

schouder

Schulter r.ż.

die jas is te nauw in de schouders

der Mantel ist an den Schultern zu eng

bus·te·hou·der <bustehouder|s> [bystəhɑudər] RZ. r.m.

bustehouder

Büstenhalter r.m.

vee·hou·der <veehouder|s> [vehɑudər] RZ. r.m.

veehouder

Viehhalter r.m.

wet·hou·der <wethouder|s> [wɛthɑudər] RZ. r.m.

wethouder

Beigeordnete(r) r.ż. (r.m.)

burgemeester en wethouders

der Magistrat

de wethouder van onderwijs

der Beigeordnete für das Schulwesen

pen·hou·der <penhouder|s> [pɛnhɑudər] RZ. r.m.

penhouder

Federhalter r.m.

zeep·hou·der <zeephouder|s> [zephɑudər] RZ. r.m.

1. zeephouder (apparaat):

zeephouder

Seifenhalter r.m.

2. zeephouder (reservoir):

zeephouder

Seifenspender r.m.

ho·tel·hou·der <hotelhouder|s> [hotɛlhɑudər] RZ. r.m.

hotelhouder

Hotelier r.m.

hotelhouder

Hotelbesitzer r.m.

ti·tel·hou·der <titelhouder|s> [titəlhɑudər] RZ. r.m.

titelhouder

Titelträger r.m.