Tłumaczenia dla hasła „teruggekaatst“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

te·rug·kaat·sen¹ <kaatste terug, h. teruggekaatst> [tərʏxkatsə(n)] CZ. cz. przech.

terugkaatsen (terugwerpen) ook przen.

zurückwerfen

terugkaatsen (licht)

reflektieren

de bal terugkaatsen przen.

den Ball weitergeben

te·rug·gaan <ging terug, i. teruggegaan> [tərʏxan] CZ. cz. nieprzech.

teruggaan

zurückgehen

teruggaan (prijs, koers)

sinken

teruggaan (prijs, koers)

fallen

de trein ging een eindje terug

der Zug fuhr ein Stück zurück

in zijn prestaties teruggaan

in seinen Leistungen zurückfallen

naar zijn plaats teruggaan

an seinen Platz zurückgehen

dit boek gaat terug op een werk uit de middeleeuwen

dieses Buch basiert auf einem Werk aus dem Mittelalter

te·rug·komst [tərʏxkɔmst] RZ. r.ż. geen l.mn.

terugkomst

Rückkehr r.ż.

te·rug·ge·ven <gaf terug, h. teruggegeven> [tərʏxevə(n)] CZ. cz. przech.

1. teruggeven:

teruggeven (weer aan de eigenaar geven)

zurückgeben

teruggeven (weer aan de eigenaar geven)

wiedergeben

teruggeven (uitleveren)

herausgeben

een geleend boek teruggeven

ein geliehenes Buch zurückgeben

2. teruggeven:

teruggeven (het teveel terugbetalen)

(zurück)erstatten

teruggeven (wisselgeld)

herausgeben

kleingeld teruggeven

Kleingeld herausgeben

van 100 euro teruggeven

auf 100 Euro herausgeben

te·rug·gang [tərʏxɑŋ] RZ. r.m. geen l.mn.

1. teruggang:

teruggang (achteruitgang)

Rückgang r.m.

teruggang (in prestaties)

Abfall r.m.

2. teruggang (terugkeer):

teruggang

Rückkehr r.ż.

te·rug·ga·ve [tərʏxavə] RZ. r.ż. geen l.mn.

teruggave

Rückgabe r.ż.

teruggave (belasting)

Rückerstattung r.ż.

teruggave (uitlevering)

Herausgabe r.ż.

te·rug·reis <terug|reizen> [tərʏxrɛis] RZ. r.ż.

terugreis

Rückreise r.ż.

terugreis

Rückfahrt r.ż.

terugreis (vliegtuig)

Rückflug r.m.

terugreis (naar huis ook)

Heimreise r.ż.

de heenreis en de terugreis

die Hin- und Rückfahrt

te·rug·slaan¹ <sloeg terug, h./i. teruggeslagen> [tərʏxslan] CZ. cz. nieprzech.

1. terugslaan (met slaan antwoorden):

terugslaan

zurückschlagen

2. terugslaan przen. (verwijzen naar):

terugslaan

sich beziehen

3. terugslaan (zich met kracht achteruit bewegen):

terugslaan

zurückschlagen

4. terugslaan (zich met kracht terug bewegen):

terugslaan

zurückschlagen

hoog·ge·plaatst [hoxəplatst] PRZYM.

hooggeplaatst

hoch(gestellt)

hooggeplaatste ambtenaren

hohe Beamte l.mn.