niderlandzko » niemiecki

toe·ta·ke·len <takelde toe, h. toegetakeld> [tutakələ(n)] CZ. cz. przech.

2. toetakelen (op vreemde wijze kleden, versieren):

auftakeln pot.

op·ta·ke·len <takelde op, h. opgetakeld> [ɔptakələ(n)] CZ. cz. przech.

1. optakelen (met takels ophijsen):

2. optakelen (optuigen):

toe·be·de·len <bedeelde toe, h. toebedeeld> [tubədelə(n)] CZ. cz. przech.

toe·ge·ven1 <gaf toe, h. toegegeven> [tuɣevə(n)] CZ. cz. przech.

2. toegeven (extra geven):

af·ta·ke·len <takelde af, i. afgetakeld> [ɑftakələ(n)] CZ. cz. nieprzech.

af·ge·ta·keld [ɑfxətakəlt] PRZYM.

toe·groei·en <groeide toe, i. toegegroeid> [tuɣrujə(n)] CZ. cz. nieprzech.

op·ra·ke·len <rakelde op, h. opgerakeld> [ɔprakələ(n)] CZ. cz. przech.

1. oprakelen (vuur):

toe·spe·len <speelde toe, h. toegespeeld> [tuspelə(n)] CZ. cz. przech.

om·scha·ke·len <schakelde om, h. omgeschakeld> [ɔmsxakələ(n)] CZ. cz. przech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski