Tłumaczenia dla hasła „voortgebracht“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

voor·ge·slacht <voorgeslacht|en> [vorɣəslɑxt] RZ. r.n.

voorgeslacht

Vorfahren l.mn.

voorgeslacht

Ahnen l.mn. form.

voor·ge·recht <voorgerecht|en> [vorɣərɛxt] RZ. r.n.

voorgerecht

Vorspeise r.ż.

voor·dracht <voordracht|en> [vordrɑxt] RZ. r.ż.

1. voordracht (lezing):

voordracht

Vortrag r.m.

een voordracht houden over

einen Vortrag über +B. halten

2. voordracht (opgevoerd, gereciteerd stuk):

voordracht

Rezitation r.ż.

3. voordracht (aanbevelingslijst):

voordracht

Vorschlagsliste r.ż.

voordracht

Kandidatenliste r.ż.

4. voordracht (aanbeveling):

voordracht

Empfehlung r.ż.

op voordracht van

auf Empfehlung von +C.

voor·be·dacht [vorbədɑxt] PRZYM.

met voorbedachten rade

mit Vorbedacht

moord met voorbedachten rade

vorsätzliche(r) Mord r.m.

voort·ge·zet [vortxəzɛt] PRZYM.

voortgezet

fortgesetzt

scholen voor voortgezet onderwijs

weiterführende Schulen l.mn.

ge·bracht CZ.

gebracht volt. deelw. van brengen

Zobacz też brengen

bren·gen <bracht, h. gebracht> [brɛŋə(n)] CZ. cz. przech.

brengen

bringen

brengen (leiden)

führen

het glas aan de lippen brengen

das Glas an die Lippen setzen

iem ertoe brengen dat hij …

jdn dazu bringen, dass er …

hij bracht zijn hand aan de pet

er legte die Hand an die Mütze

breng dat eens eventjes hier!

bring das mal her!

ik kom u iets brengen

ich bringe Ihnen etw

iets naar voren brengen

etw vorbringen

geld naar de bank brengen

Geld auf die Bank bringen

iem naar de tram/naar bed brengen

jdn zur Straßenbahn/ins Bett bringen

iets op papier brengen

etw zu Papier bringen

zich iets te binnen brengen

sich an etw B. erinnern

wat zal de tijd ons brengen? przen.

was wird uns die Zukunft bringen?

dat bracht hen weer tot elkaar

das brachte sie wieder zusammen

dat bracht hen weer tot elkaar form.

das führte sie wieder zusammen

de mensen nader tot elkaar brengen

die Menschen einander näherbringen

het ver brengen

es weit bringen

voor·recht <voorrecht|en> [vorɛxt] RZ. r.n. (privilege)

voorrecht

Vorrecht r.n.

voorrecht

Privileg r.n. form.

de voorrechten van de adel

die Privilegien des Adels

het is mij een voorrecht

es ist mir eine große Ehre