achtertuin - tłumaczenie niemiecki-niderlandzki

ˈAch·ter·bahn RZ. r.ż.

Achterbahn

achtbaan

ˈDich·ter·tum <Dichtertums> RZ. r.n. kein l.mn.

Dichtertum

dichterschap

ˈach·ter [ˈaxtɐ] NAUT.

achter

achter

ˈach·ten¹ [ˈaxtn̩] CZ. cz. nieprzech. (aufmerksam sein)

achten

acht slaan

achten

letten

achten

aandacht schenken

auf die Kinder achten

op de kinderen letten

ˈAch·ter·ste·ven RZ. r.m.

Achtersteven

achtersteven

ˈAch·ter·deck RZ. r.n. NAUT.

Achterdeck

achterdek r.n.

Achterdeck

achterplecht

ˈAch·ter·schiff RZ. r.n.

Achterschiff

achterschip r.n.

ˈacht·zehn LICZ.

achtzehn

achttien

ˈacht·ge·ben CZ. cz. nieprzech. niereg.

achtgeben → Acht

Zobacz też Acht , Acht

Acht² <Acht, Achten> [axt] RZ. r.ż.

1. Acht KARC. (Zahl, Ziffer):

Acht

acht

2. Acht pot. (Verkehrslinie):

Acht

lijn acht

3. Acht pot. (etw von der Form einer 8):

Acht

handboeien

eine Acht fahren [o. laufen ]

een acht maken

Acht¹ <Acht> [axt] RZ. r.ż. kein l.mn.

1. Acht:

Acht

acht

auf die Kinder Acht geben [o. haben] (aufpassen auf)

op de kinderen letten

außer Acht bleiben (nicht berücksichtigen)

buiten beschouwing blijven

alle Vorsicht außer Acht lassen

alle voorzichtigheid uit het oog verliezen

gib Acht [o. nimm dich in Acht], dass du nicht stolperst! (vorsichtig sein)

pas op [o. wees voorzichtig] [o. kijk goed uit] , dat je niet struikelt!

nimm dich in Acht!

neem je in acht!

etw in Acht nehmen

iets in acht nemen

sich vor jdm/etw in Acht nehmen

zich voor iem/iets in acht nemen

2. Acht HIST. (Reichsacht):

Acht

acht

Acht

(rijks)ban

über jdn die Acht verhängen

iem in de acht [o. ban] doen

über jdn die Acht verhängen

iem vogelvrij verklaren

ˈacht·ha·ben CZ. cz. nieprzech. niereg.

achthaben → Acht

Zobacz też Acht , Acht

Acht² <Acht, Achten> [axt] RZ. r.ż.

1. Acht KARC. (Zahl, Ziffer):

Acht

acht

2. Acht pot. (Verkehrslinie):

Acht

lijn acht

3. Acht pot. (etw von der Form einer 8):

Acht

handboeien

eine Acht fahren [o. laufen ]

een acht maken

Acht¹ <Acht> [axt] RZ. r.ż. kein l.mn.

1. Acht:

Acht

acht

auf die Kinder Acht geben [o. haben] (aufpassen auf)

op de kinderen letten

außer Acht bleiben (nicht berücksichtigen)

buiten beschouwing blijven

alle Vorsicht außer Acht lassen

alle voorzichtigheid uit het oog verliezen

gib Acht [o. nimm dich in Acht], dass du nicht stolperst! (vorsichtig sein)

pas op [o. wees voorzichtig] [o. kijk goed uit] , dat je niet struikelt!

nimm dich in Acht!

neem je in acht!

etw in Acht nehmen

iets in acht nemen

sich vor jdm/etw in Acht nehmen

zich voor iem/iets in acht nemen

2. Acht HIST. (Reichsacht):

Acht

acht

Acht

(rijks)ban

über jdn die Acht verhängen

iem in de acht [o. ban] doen

über jdn die Acht verhängen

iem vogelvrij verklaren

ˈAch·ter <Achters, Achter> [ˈaxtɐ] RZ. r.m.

1. Achter (Boot):

Achter

acht(riemsgiek)

2. Achter (Figur in der Form einer Acht):

Achter

acht

einen Achter fahren [o. laufen ] SPORT

een acht maken

3. Achter pot. (Zahl, Ziffer):

Achter

acht

4. Achter pot. (Verkehrslinie):

Achter

lijn acht

ˈäch·ten [ˈɛçtn̩] CZ. cz. przech.

1. ächten HIST. (proskribieren, verbannen):

ächten

in de (rijks)ban doen

ächten

vogelvrij verklaren

2. ächten (verdammen):

ächten

uitstoten

ächten

(maatschappelijk) doodverklaren [o. veroordelen]

ein Land wegen seiner Rassenpolitik ächten

een land om zijn rassenpolitiek boycotten

ächtet die Neutronenbombe!

ban de neutronenbom!

ächtet die Neutronenbombe!

weg met de neutronenbom!

ich	achte
du	achtest
er/sie/es	achtet
wir	achten
ihr	achtet
sie	achten

Tłumaczenia dla hasła „achtertuin“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈAch·ter·bahn RZ. r.ż.

ˈDich·ter·tum <Dichtertums> RZ. r.n. kein l.mn.

ˈach·ter [ˈaxtɐ] NAUT.

ˈach·ten¹ [ˈaxtn̩] CZ. cz. nieprzech. (aufmerksam sein)

ˈAch·ter·ste·ven RZ. r.m.

ˈAch·ter·deck RZ. r.n. NAUT.

ˈAch·ter·schiff RZ. r.n.

ˈacht·zehn LICZ.

ˈacht·ge·ben CZ. cz. nieprzech. niereg.

achtgeben → Acht

Zobacz też Acht , Acht

Acht² <Acht, Achten> [axt] RZ. r.ż.

1. Acht KARC. (Zahl, Ziffer):

2. Acht pot. (Verkehrslinie):

3. Acht pot. (etw von der Form einer 8):

Acht¹ <Acht> [axt] RZ. r.ż. kein l.mn.

1. Acht:

2. Acht HIST. (Reichsacht):

ˈacht·ha·ben CZ. cz. nieprzech. niereg.

achthaben → Acht

Zobacz też Acht , Acht

Acht² <Acht, Achten> [axt] RZ. r.ż.

1. Acht KARC. (Zahl, Ziffer):

2. Acht pot. (Verkehrslinie):

3. Acht pot. (etw von der Form einer 8):

Acht¹ <Acht> [axt] RZ. r.ż. kein l.mn.

1. Acht:

2. Acht HIST. (Reichsacht):

ˈAch·ter <Achters, Achter> [ˈaxtɐ] RZ. r.m.

1. Achter (Boot):

2. Achter (Figur in der Form einer Acht):

3. Achter pot. (Zahl, Ziffer):

4. Achter pot. (Verkehrslinie):

ˈäch·ten [ˈɛçtn̩] CZ. cz. przech.

1. ächten HIST. (proskribieren, verbannen):

2. ächten (verdammen):

Przeszukaj słownik

Tłumaczenia dla hasła „achtertuin“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈAch·ter·bahn RZ. r.ż.

ˈDich·ter·tum <Dichtertums> RZ. r.n. kein l.mn.

ˈach·ter [ˈaxtɐ] NAUT.

ˈach·ten1 [ˈaxtn̩] CZ. cz. nieprzech. (aufmerksam sein)

ˈAch·ter·ste·ven RZ. r.m.

ˈAch·ter·deck RZ. r.n. NAUT.

ˈAch·ter·schiff RZ. r.n.

ˈacht·zehn LICZ.

ˈacht·ge·ben CZ. cz. nieprzech. niereg.

achtgeben → Acht

Zobacz też Acht , Acht

Acht2 <Acht, Achten> [axt] RZ. r.ż.

1. Acht KARC. (Zahl, Ziffer):

2. Acht pot. (Verkehrslinie):

3. Acht pot. (etw von der Form einer 8):

Acht1 <Acht> [axt] RZ. r.ż. kein l.mn.

1. Acht:

2. Acht HIST. (Reichsacht):

ˈacht·ha·ben CZ. cz. nieprzech. niereg.

achthaben → Acht

Zobacz też Acht , Acht

Acht2 <Acht, Achten> [axt] RZ. r.ż.

1. Acht KARC. (Zahl, Ziffer):

2. Acht pot. (Verkehrslinie):

3. Acht pot. (etw von der Form einer 8):

Acht1 <Acht> [axt] RZ. r.ż. kein l.mn.

1. Acht:

2. Acht HIST. (Reichsacht):

ˈAch·ter <Achters, Achter> [ˈaxtɐ] RZ. r.m.

1. Achter (Boot):

2. Achter (Figur in der Form einer Acht):

3. Achter pot. (Zahl, Ziffer):

4. Achter pot. (Verkehrslinie):

ˈäch·ten [ˈɛçtn̩] CZ. cz. przech.

1. ächten HIST. (proskribieren, verbannen):

2. ächten (verdammen):

Przeszukaj słownik

Linki do dodatkowych informacji z zewnątrz

Komentarze i uwagi

Trener słownictwa

Synonyms

Moja historia wyszukiwania

ˈach·ten¹ [ˈaxtn̩] CZ. cz. nieprzech. (aufmerksam sein)

Acht² <Acht, Achten> [axt] RZ. r.ż.

Acht¹ <Acht> [axt] RZ. r.ż. kein l.mn.

Acht² <Acht, Achten> [axt] RZ. r.ż.

Acht¹ <Acht> [axt] RZ. r.ż. kein l.mn.