Tłumaczenia dla hasła „aftornen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈan·spor·nen CZ. cz. przech.

1. anspornen:

anspornen

aansporen

anspornen

aanzetten

2. anspornen:

anspornen

aansporen

anspornen

de sporen geven

ˈan·ler·nen CZ. cz. przech.

1. anlernen:

anlernen

opleiden

anlernen

inwerken

anlernen

instrueren

ein angelernter Arbeiter

een halfgeschoold arbeider

2. anlernen:

anlernen

aanleren

anlernen

eigen maken

ˈSaft·oran·ge RZ. r.ż.

Saftorange

sappige sinaasappel

ent·ˈker·nen [-ˈkɛrnən] CZ. cz. przech.

1. entkernen (Obst):

entkernen

ontpitten

2. entkernen ARCHIT.:

entkernen

(een stadskern [o. gebouwencomplex] ) van zijn kern ontdoen

ˈaus·ler·nen CZ. cz. nieprzech.

auslernen

zijn leertijd beëindigen

man lernt (im Leben) nie aus przysł.

men is nooit uitgeleerd

ent·ˈfer·nen¹ [ɛntˈfɛrnən] CZ. cz. przech.

entfernen

verwijderen

entfernen

wegvoeren

entfernen MED. (beseitigen)

weghalen

einen Schüler aus [o. von ] der Schule entfernen

een leerling van school verwijderen

ent·ˈtar·nen [-ˈtarnən] CZ. cz. przech.

enttarnen

ontmaskeren

enttarnen

onthullen

ˈent·war·nen [-ˈvarnən] CZ. cz. nieprzech.

entwarnen

het signaal ‘veilig’ geven

um·ˈgar·nen [ʊmˈgarnən] CZ. cz. przech. podn.

umgarnen

(in zijn netten) strikken

er·ˈler·nen [-ˈlɛrnən] CZ. cz. przech.

erlernen

(aan)leren

er·ˈzür·nen¹ [-ˈ͜tsʏrnən] CZ. cz. przech.

erzürnen

boos [o. toornig] maken

erzürnen

vertoornen

ˈum·ler·nen CZ. cz. nieprzech.

1. umlernen:

umlernen

opnieuw gaan leren

umlernen

anders (gaan) leren

umlernen

bijleren

2. umlernen przen.:

umlernen

heel wat (bij)leren