Tłumaczenia dla hasła „anheulen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈan·heu·ern CZ. cz. przech. NAUT.

anheuern

aanmonsteren

anheuern

in dienst nemen

ˈan·hef·ten CZ. cz. przech.

anheften (daran heften)

aanhechten

anheften (daran heften)

vasthechten

anheften (anstecken)

bevestigen

eine Bekanntmachung an das [o. dem] Tor anheften

een bekendmaking aan de poort aanslaan [o. aanplakken]

ˈan·hei·zen CZ. cz. przech.

1. anheizen (zum Brennen bringen):

anheizen

aansteken

anheizen

aanmaken

anheizen

opstoken

noch nicht angeheizt haben

de kachel nog niet aangestoken hebben

2. anheizen pot. przen. (verschlimmern, in Schwung bringen):

anheizen

aanwakkeren

anheizen

bevorderen

anheizen

versterken

das Interesse/die Stimmung/den Verbrauch anheizen

de belangstelling/de stemming/het verbruik aanwakkeren

ˈheu·len [ˈh͜ɔylən] CZ. cz. nieprzech.

1. heulen (weinen):

heulen

huilen

2. heulen:

heulen (Geräusch von Tieren)

huilen

heulen (wiehern)

gieren

heulen (brüllen)

loeien

3. heulen pot. (jammern):

heulen

huilen

heulen

jammeren

das heulende Elend kriegen pot. żart.

zich diep ellendig voelen

Heulen und Zähneklappern

geween en tandengeknars

Heulen und Zähneklappern żart.

paniek

Heulen und Zähneklappern żart.

grote angst

heulen wie ein Schlosshund

tranen met tuiten huilen

es ist wirklich zum Heulen

het is werkelijk om te huilen

ˈan·he·ben¹ CZ. cz. nieprzech. niereg. podn. (beginnen, einsetzen)

anheben

beginnen

anheben

inzetten

ˈaus·beu·len² [ˈ͜ausb͜ɔylən] CZ. cz. zwr. (abstehen, hervor stehen)

ausbeulen

bolderen

ausbeulen

pof staan

ausbeulen

uitpuilen

ˈein·beu·len¹ CZ. cz. przech.

einbeulen

indeuken

ˈan·hei·melnd [ˈanh͜aiməln̩t] PRZYM.

anheimelnd

gezellig

anheimelnd

behaaglijk

an·ˈheim·fal·len [anˈh͜aim-] CZ. cz. nieprzech. niereg.

der Vergessenheit anheimfallen podn.

in vergetelheid raken

Przykłady jednojęzyczne (niezredagowane i niesprawdzone przez PONS)

niemiecki

Hunde baten durch das Anheulen des Nachthimmels für die Dorfbewohner.

de.wikipedia.org