Tłumaczenia dla hasła „gebiedster“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ge·ˈbie·ten² [gəˈbiːtn̩] CZ. cz. przech. podn. (verlangen, erfordern)

gebieten

gebieden

gebieten

bevelen

gebieten

afdwingen

gebieten

vereisen

Ehrfurcht gebieten

eerbied afdwingen

Eile war geboten

er was haast bij

ge·ˈbis·sen [gəˈbɪsn̩] CZ.

gebissen im. cz. przeszł. von beißen¹, beißen²

Zobacz też beißen , beißen

ˈbei·ßen² <biss, gebissen> [ˈb͜aisn̩] CZ. cz. zwr.

beißen

vloeken

beißen

niet bij elkaar passen

ˈbei·ßen¹ [ˈb͜aisn̩] CZ. cz. przech. niereg.

beißen

bijten

nichts zu beißen (und zu brechen) haben

geen brood op de plank hebben

nichts zu beißen (und zu brechen) haben

op een houtje bijten

nichts zu beißen (und zu brechen) haben

niets te bikken hebben

in den sauren Apfel beißen

door de zure appel (heen) bijten

ge·ˈbil·det [gəˈbɪldət] PRZYM.

gebildet

ontwikkeld

gebildet

beschaafd

gebildet

met niveau

akademisch gebildet sein

een universitaire opleiding (gehad) hebben

Ge·ˈbiets·re·form RZ. r.ż.

Gebietsreform

ruimtelijke herindeling

ge·ˈbie·te·risch [gəˈbiːtərɪʃ] PRZYM. podn.

gebieterisch

gebiedend

gebieterisch

bevelend

Ge·ˈbiet <Gebiet(e)s, Gebiete> [gəˈbiːt] RZ. r.n.

Gebiet

gebied r.n. ook fig.

Gebiet (Fach)

domein r.n.

Gebiet (Fläche)

terrein r.n.

De·ˈsas·ter <Desasters, Desaster> [deˈzastɐ] RZ. r.n.

Desaster

ramp

Desaster

onheil r.n.

Ge·ˈläs·ter <Gelästers> [gəˈlɛstɐ] RZ. r.n. kein l.mn.

1. Geläster pej.:

Geläster

geroddel r.n.

Geläster (Tratsch, Geschwätz)

gescheld r.n.

2. Geläster pej.:

Geläster

das Lästern

Geläster

het lasteren

Geläster

lastering(en)

Ka·ˈnis·ter <Kanisters, Kanister> [kaˈnɪstɐ] RZ. r.m.

Kanister

jerrycan

ˈKleis·ter <Kleisters> [ˈkl͜aistɐ] RZ. r.m. kein l.mn.

1. Kleister:

Kleister

stijfselpap

Kleister

plaksel r.n.

2. Kleister pot. przen.:

Kleister

kleverig goedje r.n.