Tłumaczenia dla hasła „glasfluß“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈAus·fluss RZ. r.m.

1. Ausfluss (das Wegfließen) kein l.mn.:

Ausfluss

het wegvloeien

2. Ausfluss (Ausflussstelle):

Ausfluss

afvoer(leiding)

3. Ausfluss podn. (Folge, Konsequenz):

Ausfluss

uitvloeisel r.n.

Ausfluss

consequentie

4. Ausfluss TECHNOL. (Menge) kein l.mn.:

Ausfluss

uitstroming

5. Ausfluss MED.:

Ausfluss

vloeiing

Ausfluss

afscheiding

ˈGlas·haus RZ. r.n.

Glashaus

(broei)kas

Glashaus

serre

wer im Glashaus sitzt, soll nicht mit Steinen werfen przysł.

wie in een glazen huis woont, moet niet met stenen gooien

wer im Glashaus sitzt, soll nicht mit Steinen werfen przysł.

wie boter op zijn hoofd heeft, moet niet in de zon lopen

glas·ˈklar [ˈglaːsklaːɐ̯, ˈglaːsˈklaːɐ̯] PRZYM.

glasklar (durchsichtig)

glashelder

glasklar (durchsichtig)

helder

glasklar przen. a. (klar und deutlich)

duidelijk

ˈEin·fluss <Einflusses, Einflüsse> RZ. r.m.

Einfluss

invloed

Einfluss auf etw/jdn nehmen

invloed op iets/iem uitoefenen

Einfluss auf etw/jdn nehmen

iets/iem beïnvloeden

ˈRe·de·fluss RZ. r.m.

Redefluss

woordenstroom

Redefluss

woordenvloed

ˈÜber·fluss RZ. r.m. kein l.mn.

Überfluss

overvloed

im [o. in ] Überfluss

in overvloed