Tłumaczenia dla hasła „verlatijnsen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ver·ˈlas·sen¹ [fɛɐ̯ˈlasn̩] PRZYM. (einsam)

verlassen

verlaten

verlassen

eenzaam

verlassen

doods

ver·ˈlan·gen² [fɛɐ̯ˈlaŋən] CZ. cz. przech.

1. verlangen (fordern):

verlangen

verlangen

verlangen

eisen

2. verlangen (erfordern):

verlangen

verlangen

verlangen

vereisen

verlangen

noodzakelijk zijn

3. verlangen:

verlangen (zu sich bestellen)

ontbieden

verlangen (sprechen wollen)

willen spreken

du wirst am Apparat [o. Telefon] verlangt

er is telefoon voor jou

4. verlangen (jd zu sehen wünschen):

verlangen

verlangen

verlangen

verzoeken te tonen

verlangen

willen zien

ver·ˈzin·sen¹ [fɛɐ̯ˈ͜tsɪnzn̩] CZ. cz. przech. (für etw Zinsen zahlen)

verzinsen

rente betalen

jdm ein Kapital mit 10 Prozent verzinsen

iem voor een kapitaal 10 procent rente betalen

Ver·ˈlags·we·sen RZ. r.n.

Verlagswesen

uitgeversbedrijf

Verlagswesen

uitgeverswereld

ver·ˈle·sen¹ [fɛɐ̯ˈleːzn̩] CZ. cz. przech. niereg.

1. verlesen:

verlesen (aussuchen)

uitzoeken

verlesen (aussortieren)

selecteren

verlesen (aussortieren)

uitlezen

2. verlesen (vorlesen):

verlesen

voorlezen

verlesen

aflezen

verlesen

afkondigen

eine Namenliste verlesen

een lijst met namen voorlezen

ver·ˈlo·sen CZ. cz. przech.

verlosen

verloten

ver·ˈla·den [fɛɐ̯ˈlaːdn̩] CZ. cz. przech. niereg.

1. verladen (aufladen):

verladen

verladen

verladen

inladen

verladen

verzenden

2. verladen pot. (hintergehen):

verladen

belazeren

ver·ˈlau·fen² [fɛɐ̯ˈl͜aufn̩] CZ. cz. zwr. niereg.

1. verlaufen (sich verirren):

verlaufen

verkeerd lopen

verlaufen

verdwalen

2. verlaufen (sich erstrecken):

verlaufen

uiteengaan

verlaufen

zich verspreiden

die Kundschaft verläuft sich pot.

de klanten blijven steeds meer weg

3. verlaufen (verschwinden):

verlaufen

doodlopen

verlaufen

verdwijnen

ver·ˈlau·ten¹ [fɛɐ̯ˈl͜autn̩] CZ. cz. przech.

verlauten

bekendmaken

verlauten

zich uitlaten over

verlauten

mededelen

ver·ˈla·chen [fɛɐ̯ˈlaxn̩] CZ. cz. przech.

verlachen

uitlachen

verlachen

lachen

Ver·ˈlan·gen <Verlangens> [fɛɐ̯ˈlaŋən] RZ. r.n. kein l.mn.

1. Verlangen (dringender Wunsch):

Verlangen

verlangen r.n.

Verlangen

begeerte

Verlangen

wens

2. Verlangen (Forderung):

Verlangen

verlangen r.n.

Verlangen

eis

auf Verlangen vorzeigen

op verzoek [o. desgevraagd] tonen

ver·ˈlang·sa·men¹ [fɛɐ̯ˈlaŋzaːmən] CZ. cz. przech. (langsamer werden lassen)

verlangsamen

verlangzamen

verlangsamen

vertragen