niderlandzko » niemiecki

steeds1 [stets] PRZYM. (zoals van, in de stad)

steeds

steeds2 [stets] PRZYSŁ.

1. steeds (altijd):

steeds
steeds
stets form.
hij is steeds bezig
steeds aan het begin van de week

3. steeds (met ‘nog’):

steeds
het regent nog steeds

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski