Tłumaczenia dla hasła „weiterspinnen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈwei·ter·sa·gen CZ. cz. przech.

weitersagen

verder vertellen

weitersagen

doorgeven

ˈwei·ter·lei·ten CZ. cz. przech.

weiterleiten

doorzenden

weiterleiten

doorsturen

weiterleiten

doorgeven

weiterleiten

doorspelen

weiterleiten

verder leiden

ˈwei·ter·bil·den CZ. cz. przech.

weiterbilden

verder ontwikkelen [o. vormen]

weiterbilden

verder opleiden

weiterbilden

bijscholen

ˈwei·ter·den·ken CZ. cz. nieprzech. niereg.

1. weiterdenken:

weiterdenken

doordenken

weiterdenken

voortredeneren

2. weiterdenken:

weiterdenken

vooruitdenken

ˈwei·ter·rei·sen CZ. cz. nieprzech.

weiterreisen

doorreizen

weiterreisen

verder reizen

ˈwei·ter·hin [ˈv͜aitɐˈhɪn] PRZYSŁ.

1. weiterhin (fortgesetzt):

weiterhin

voortaan

weiterhin

in het vervolg

weiterhin

voorts

2. weiterhin (außerdem):

weiterhin

verder

weiterhin

voorts

weiterhin

bovendien

3. weiterhin (noch immer):

weiterhin

nog steeds

weiterhin

aanhoudend

ˈwei·ter·füh·ren¹ CZ. cz. nieprzech.

weiterführen

zich voortzetten

weiterführen

verder gaan

ˈwei·ter·ge·hen CZ. cz. nieprzech. niereg.

weitergehen (seinen Weg fortsetzen)

verder gaan

weitergehen (seinen Weg fortsetzen)

voortgaan

weitergehen (seinen Fortgang nehmen)

doorgaan

weitergehen (seinen Fortgang nehmen)

voortduren

bitte weitergehen!

doorlopen alstublieft!

wann geht es weiter?

wanneer wordt de reis [o. tocht] voortgezet?

alles geht im alten Gleis weiter

alles blijft bij het oude

alles geht im alten Gleis weiter

alles volgt zijn oude sleur

ˈwei·ter·hel·fen CZ. cz. nieprzech. niereg. (auf die Sprünge helfen)

weiterhelfen

verder helpen

weiterhelfen

vooruithelpen

ˈwei·ter·kom·men CZ. cz. nieprzech. niereg.

weiterkommen

verder komen

weiterkommen

vooruitkomen ook fig.

mit der Arbeit weiterkommen

opschieten met het werk

mach [o. sieh], dass du weiterkommst! pot.

maak dat je wegkomt!

ˈwei·ter·lau·fen CZ. cz. nieprzech. niereg. (nicht unterbrochen werden)

weiterlaufen

verder lopen

weiterlaufen

doorlopen

ˈwei·ter·ma·chen² CZ. cz. przech. pot.

weitermachen

voortzetten

weitermachen

doen voortgaan

ˈwei·ter·fah·ren CZ. cz. nieprzech. niereg.

1. weiterfahren:

weiterfahren

doorrijden

weiterfahren

doorreizen

weiterfahren

verder reizen

2. weiterfahren:

weiterfahren

doorvaren

weiterfahren

verder varen

3. weiterfahren (beim Sprechen):

weiterfahren poł. niem. CH

doorgaan

weiterfahren poł. niem. CH

voortgaan

ˈwei·ter·ge·ben CZ. cz. przech. niereg.

weitergeben

doorgeven

die Kosten weitergeben

de kosten doorberekenen