W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „Servietten“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ser·ve·ren: czasownik
ser·vice·kos·ten
ser·vice·sta·ti·on: rzeczownik
ser·veer·ster: rzeczownik
ser·vice·dienst: rzeczownik
ser·vet·ring: rzeczownik
be·let·ten: czasownik
be·zet·ten: czasownik
ser·vice·flat
ser·vice·game: rzeczownik
Ser·vi·sche: rzeczownik
af·zet·ten: czasownik
in·zet·ten: czasownik
na·zet·ten: czasownik
om·zet·ten: czasownik
op·let·ten: czasownik
op·zet·ten: czasownik

Widzisz podobne wyniki: serveren , servicekosten , servicestation , serveerster , servicedienst , bezetten , beletten , servetring , servicegame , serviceflat , opzetten , opletten , omzetten , nazetten , inzetten , afzetten i Servische

ser·ve·ren <serveerde, h. geserveerd> [sɛrverə(n)] CZ. cz. przech.

1. serveren ((gerechten) opdienen):

drankjes serveren

Getränke reichen

koel serveren

2. serveren SPORT (opslaan):

de bal in het net serveren

den Ball ins Netz schlagen

ser·vice·kos·ten [sʏːrvɪskɔstə(n)]

servicekosten [[o. sɛrviskɔstə(n)]] RZ. l.mn.:

servicekosten

Nebenkosten l.mn.

ser·vice·sta·ti·on <servicestation|s> [sʏːrvɪsta(t)ʃɔn] RZ. r.n.

servicestation

Tankstelle r.ż. (mit Werkstatt)

ser·veer·ster <serveerster|s> [sɛrverstər] RZ. r.ż.

serveerster

Bedienung r.ż. kein l.mn.

serveerster

Kellnerin r.ż.

serveerster

Serviererin r.ż.

ser·vice·dienst <servicedienst|en> [sʏːrvɪzdinst] RZ. r.m.

servicedienst

Kundendienst r.m.

servicedienst

Kundendienstabteilung r.ż.

ser·vet·ring <servetring|en> [sɛrvɛtrɪŋ] RZ. r.m.

Serviettenring r.m.

be·let·ten <belette, h. belet> [bəlɛtə(n)] CZ. cz. przech.

iem het spreken beletten

jdn am Sprechen hindern

be·zet·ten <bezette, h. bezet> [bəzɛtə(n)] CZ. cz. przech.

1. bezetten (een plaats, ruimte):

2. bezetten (een gebied, gebouw):

3. bezetten (voorzien van):

4. bezetten (bekleden):

bekleiden form.

5. bezetten (tijd):

in Anspruch nehmen

6. bezetten muz. (toneel):

ser·vice·flat [sʏːrvɪsflɛt]

serviceflat [[o. sɛrvisflɑt]] serviceflat|s RZ. r.m.:

serviceflat

Seniorenwohnung r.ż.

ser·vice·game <servicegame|s> [sʏːrvɪsɡem] RZ. r.m. (game)

servicegame

Aufschlagspiel r.n.

Ser·vi·sche <Servische|n> [sɛrvisə] RZ. r.ż.

Servische forma żeńska od Serviër

Zobacz też Serviër

Ser·vi·ër <Serviër|s> [sɛrvijər] RZ. r.m.

Serbe r.m.

af·zet·ten² <zette af, i. afgezet> [ɑfsɛtə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. afzetten (snel afkomen):

op iem komen afzetten

auf jdn losstürzen

2. afzetten (zich afzetten voor een sprong):

de atleet had niet goed afgezet

der Athlet war nicht gut abgesprungen

in·zet·ten¹ <zette in, h. ingezet> [ɪnzɛtə(n)] CZ. cz. przech.

1. inzetten (aanbrengen):

een ruit/edelstenen inzetten

eine Scheibe einsetzen/Edelsteine einlassen

2. inzetten (in actie laten komen):

zijn leven ervoor inzetten przen.

sein Leben dafür einsetzen

troepen inzetten

Truppen einsetzen

3. inzetten (beginnen te doen):

ansetzen zu +C.

de achtervolging inzetten

die Verfolgung aufnehmen

de achtervolging inzetten

zur Verfolgung ansetzen

4. inzetten:

inzetten SPORT, muz.

na·zet·ten <zette na, h. nagezet> [nazɛtə(n)] CZ. cz. przech. (vervolgen)

om·zet·ten¹ <zette om, h. omgezet> [ɔmzɛtə(n)] CZ. cz. przech.

1. omzetten (van plaats laten verwisselen):

zinnen omzetten

Sätze umstellen

2. omzetten (in een andere stand brengen):

de wissel omzetten

die Weiche (um)stellen

3. omzetten (verzetten):

kun je die vaas een eindje omzetten?

kannst du die Vase etw weiter wegsetzen?

4. omzetten (verhandelen):

een miljoen omzetten

eine Million umsetzen

5. omzetten (veranderen):

water in stoom omzetten

Wasser in Dampf umwandeln

zijn beloften in daden omzetten przen.

seine Versprechungen in die Tat umsetzen

6. omzetten muz.:

op·let·ten <lette op, h. opgelet> [ɔplɛtə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. opletten (goed toezien):

op de kinderen letten

auf die Kinder aufpassen

2. opletten (aandachtig luisteren):

op·zet·ten² <zette op, h. opgezet> [ɔpsɛtə(n)] CZ. cz. przech.

1. opzetten (overeind zetten):

de paraplu opzetten

den Regenschirm aufspannen

een tent opzetten

ein Zelt aufschlagen

voor iem een val opzetten

jdm eine Falle stellen

2. opzetten (op het hoofd zetten):

zijn hoed opzetten

den [o. seinen] Hut aufsetzen

3. opzetten (op het vuur zetten):

theewater opzetten

Teewasser aufsetzen

4. opzetten (op touw zetten):

5. opzetten (dode dieren):

6. opzetten (opstoken):

iem opzetten tegen iem/iets

jdn gegen jdn/etw aufhetzen

een plaatje opzetten

eine Platte auflegen

zet 'm op, jongens!

jetzt nichts wie ran, Kinder!

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski