Tłumaczenia dla hasła „Versehrter“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ver·sier·ster RZ. r.ż.

versierster forma żeńska od versierder

Zobacz też versierder

ver·sier·der <versierder|s> [vərsirdər] RZ. r.m.

versierder

Charmeur r.m.

ver·ster·ker <versterker|s> [vərstɛrkər] RZ. r.m. foto.

versterker

Verstärker r.m.

ver·slech·te·ren <verslechterde, i. verslechterd> [vərslɛxtərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

verslechteren

sich verschlechtern

verslechteren

sich verschlimmern

ver·ster·ken <versterkte, h. versterkt> [vərstɛrkə(n)] CZ. cz. przech.

1. versterken (krachtiger maken):

versterken

(ver)stärken

iem in zijn mening versterken

jdn in seiner Meinung bestärken

de indruk versterken, dat …

den Eindruck verstärken, dass …

de inwendige mens versterken

etw für die Seele tun

2. versterken (tegen aanvallen bestand maken):

versterken

verstärken

versterken

befestigen

een stad versterken

eine Stadt befestigen

ver·ster·ven <verstierf, i. verstorven> [vərstɛrvə(n)] CZ. cz. nieprzech.

versterven

(sich in) Enthaltsamkeit [o. Askese] üben

versterven (om te kunnen sterven)

Nahrung und Flüssigkeit verweigern, um sterben zu können

ver·schiet [vərsxit]

1. verschiet (verte, horizon):

verschiet

Ferne r.ż.

verschiet

Horizont r.m.

2. verschiet (perspectief):

verschiet

Perspektive r.ż.

3. verschiet (toekomst):

verschiet

Perspektive r.ż.

er ligt voor haar iets moois in het verschiet

sie hat etw Schönes in Aussicht

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] CZ. cz. przech.

1. versieren (opschikken, verfraaien):

versieren

schmücken

versieren

verzieren

2. versieren (sieren):

versieren

schmücken

die bomen versieren het plantsoen

die Bäume schmücken den Park

3. versieren (voor elkaar krijgen):

versieren

schaffen

versieren

hinkriegen pot.

dat versier ik even

das werde ich schon hinkriegen

4. versieren pot. (verleiden):

versieren

aufreißen

een meisje versieren

ein Mädchen aufreißen

ver·ster·kend [vərstɛrkənt] PRZYM.

versterkend

stärkend

een versterkend middel gebruiken

ein Stärkungsmittel nehmen

ver·splin·te·ren¹ <versplinterde, h. versplinterd> [vərsplɪntərə(n)] CZ. cz. przech.

versplinteren

zersplittern

de twist heeft de partij versplinterd

der Streit hat die Partei aufgesplittert

ver·slag·geef·ster RZ. r.ż.

verslaggeefster forma żeńska od verslaggever

Zobacz też verslaggever

ver·slag·ge·ver <verslaggever|s> [vərslɑxevər] RZ. r.m.

verslaggever

Berichterstatter r.m.

verslaggever

Reporter r.m.