Tłumaczenia dla hasła „allermeisten“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

al·ler·minst¹ [ɑlərmɪnst] PRZYM.

1. allerminst (geringst in aanzien):

allerminst

(aller)geringste(r, s)

de allerminste knecht

der (aller)geringste Knecht

2. allerminst (geringst in aantal):

allerminst

(aller)wenigste(r, s)

op zijn allerminst

zum Mindesten [o. Allermindesten]

al·ler·best [ɑlərbɛst] PRZYM.

allerbest

allerbeste(r, s)

op zijn allerbest zijn (goed gekleed)

im Sonntagsstaat sein

op zijn allerbest zijn (in topvorm)

glänzend in Form sein

al·ler·eerst¹ [ɑlərerst] PRZYM.

allereerst

allererste(r, s)

vanaf het allereerste begin

von Anbeginn

ten allereerste

zuallererst

dat is een allereerste vereiste

das ist oberstes Gebot

al·ler·gie <allergie|ën> [ɑlɛrɣi] RZ. r.ż.

allergie

Allergie r.ż.

al·ler·lei [ɑlərlɛi] PRZYM.

allerlei

allerlei

allerlei

vielerlei

al·ler·gisch [ɑlɛrɣis] PRZYM.

allergisch

allergisch

hij is allergisch voor tv-reclame

er ist allergisch gegen Fernsehreklame

al·ler·liefst [ɑlərlifst] PRZYM.

allerliefst

allerliebste(r, s)

het allerliefst bleef ik thuis

am allerliebsten bliebe ich zu Hause

al·les·eter <alleseter|s> [ɑləsetər] RZ. r.m.

alleseter

Allesfresser r.m.

al·ler·ijl [ɑlərɛil]

in allerijl

in aller Eile

al·ler·han·de [ɑlərhɑndə] PRZYM.

allerhande

allerlei

allerhande pot.

allerhand

al·ler·hoogst [ɑlərhoxst] PRZYM.

allerhoogst

allerhöchst

van het allerhoogste belang

von höchster Wichtigkeit

al·ler·laatst [ɑlərlatst] PRZYM.

allerlaatst

allerletzte(r, s)

het allerlaatste nieuws

die (aller)neuesten Nachrichten

het allerlaatste nieuws TV, RADIO

letzte Nachrichten

op het allerlaatst

im (aller)letzten Augenblick

voor het allerlaatst

zum (aller)letzten Mal

al·le·go·rie <allegorie|ën> [ɑləɣori] RZ. r.ż.

allegorie

Allegorie r.ż.

al·le·gret·to <allegretto|'s> [ɑleɡrɛto] RZ. r.n.

allegretto

Allegretto r.n.

al·leen·staand [ɑlenstant] PRZYM.

1. alleenstaand:

alleenstaand (apart staand)

Einzel-

alleenstaand (van huis ook)

frei stehend

een alleenstaande bloem plantk.

eine Einzelblüte

het alleenstaande huis

das Einzelhaus

2. alleenstaand (afzonderlijk):

alleenstaand

Einzel-

alleenstaand

einzel-

alleenstaand

vereinzelt

het alleenstaande feit

die für sich stehende Tatsache

het alleenstaande geval

der Einzelfall

3. alleenstaand (personen):

alleenstaand

alleinstehend

een alleenstaande moeder

eine alleinstehende Mutter

al·le·go·risch [ɑləɣoris] PRZYM.

allegorisch

allegorisch

al·le·mach·tig [ɑləmɑxtəx] WK

wel allemachtig!

ach du lieber Himmel!