Tłumaczenia dla hasła „azorer“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

na·zo·mer <nazomer|s> [nazomər] RZ. r.m.

nazomer

Nachsommer r.m.

nazomer

Spätsommer r.m.

azu·ren [azyrə(n)] PRZYM.

azuren

azurblau

azuren

himmelblau

zo·mer <zomer|s> [zomər] RZ. r.m.

zomer

Sommer r.m.

des zomers [o. 's zomers]

im Sommer

van de zomer

diesen Sommer

zo·ver¹ [zovɛr] PRZYSŁ.

zover

so weit

ben je zover?

bist du so weit?

in zoverre przen.

insoweit

in zoverre przen.

insofern

in zoverre zijn we het eens, dat … przen.

insoweit sind wir einer Meinung, als …

ten slotte is het zover gekomen

schließlich ist es so weit gekommen

ik ga zover mee

so weit gehe ich mit

tot zover zijn we het eens przen.

so weit sind wir einer Meinung

voor zover mogelijk

so weit wie möglich

ja·ze·ker [jazekər] WK

jazeker

ja

jazeker

natürlich

jazeker

freilich poł. niem.

na·zorg [nazɔrx] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. nazorg (begeleiding van patiënten):

nazorg

Nachsorge r.ż.

de nazorg bij een sterfgeval

die Trauerhilfe

2. nazorg (onderhoud):

nazorg

Wartung r.ż.

azen <aasde, h. geaasd> [azə(n)] CZ. cz. nieprzech.

azen op

lauern auf +B.

op een erfenis azen

auf eine Erbschaft lauern

zor·gen <zorgde, h. gezorgd> [zɔrɣə(n)] CZ. cz. nieprzech.

zorgen

sorgen

zorgen (zich bekommeren om)

sich kümmern

zorgen (verzorgen)

versorgen

zorg dat je niet te laat komt!

pass auf, dass du nicht zu spät kommst!

voor het eten zorgen

fürs Essen sorgen

voor de oude dag zorgen

für seinen Ruhestand vorsorgen

wil jij voor de kinderen zorgen?

schaust du bitte nach den Kindern?

iem voor de planten laten zorgen

jdn bitten, die Blumen zu gießen

wie dan leeft, wie dan zorgt!

kommt Zeit, kommt Rat!

la·zer [lazər] RZ. r.n. of r.m. geen l.mn.

iem op zijn lazer geven (pak slaag)

jdm eine Tracht Prügel verpassen

iem op zijn lazer geven (uitbrander)

jdn zusammenstauchen

zoe·ker <zoeker|s> [zukər] RZ. r.m.

zoeker

Sucher r.m.

zoe·mer <zoemer|s> [zumər] RZ. r.m.

zoemer

Summer r.m.

zol·der <zolder|s> [zɔldər] RZ. r.m.

1. zolder (verdieping onder het dak):

zolder

Boden r.m.

zolder

Dachboden r.m.

2. zolder (plafond):

zolder

Decke r.ż.

3. zolder (verdieping van een pakhuis):

zolder

Boden r.m.

zon·der [zɔndər] PRZYIM.

zonder

ohne +B.

zonder de geringste aanleiding

ohne den geringsten Anlass

niet zonder (iets) kunnen

(etw) nicht entbehren können

zonder pardon

erbarmungslos

dat is zonder weerga

das sucht seinesgleichen

dat is een brutaliteit zonder weerga

das ist eine Frechheit ohnegleichen

zonder meer!

ganz bestimmt!

hij vond zonder meer goed dat …

er war ohne weiteres damit einverstanden, dass …

zo·zeer [zozer] PRZYSŁ.

zozeer

so

zozeer

so sehr

dat niet zozeer

das nicht so