Tłumaczenia dla hasła „marathi“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ma·ra·thon <marathon|s> [maratɔn] RZ. r.m.

marathon

Marathon r.m.

marathon (loop)

Marathonlauf r.m.

markt <markt|en> [mɑrkt] RZ. r.ż.

markt

Markt r.m.

het gat in de markt

die Marktlücke

goed in de markt liggen

marktgängig sein

goed in de markt liggen przen.

hoch im Kurs stehen

in de markt zijn voor iets przen.

Anwärter auf etw B. sein

naar de markt gaan

zum Markt gehen

producten op de markt brengen

Produkte auf den Markt bringen

stijgende markt fin.

Haussemarkt r.m.

dalende markt fin.

Baissemarkt r.m.

iets uit de markt nemen

etw aus dem Handel ziehen

zichzelf uit de markt prijzen przen. (van mensen)

zu hohe Forderungen stellen

zichzelf uit de markt prijzen (van zaken)

zu teuer werden

van alle markten thuis zijn

in allen Sätteln gerecht sein

zwarte markt

Schwarzmarkt r.m.

bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen przysł.

≈ auf dem Markt lernt man die Leute besser kennen als im Tempel

ma·rot <marot|ten> [marɔt] RZ. r.ż.

1. marot (narrenstok):

marot

Narrenzepter r.n.

2. marot (stokpaardje):

marot

Marotte r.ż.

elke zot heeft zijn marot

jedem Narr sei Kapp

mar·ter² <marter|s> [mɑrtər] RZ. r.m. (dier)

marter

Marder r.m.

mark·ten <marktte, h. gemarkt> [mɑrəktə(n)] CZ. cz. nieprzech.

markten

zum Markt gehen

markten

auf den Markt gehen

apa·thie [apati] RZ. r.ż. geen l.mn.

apathie

Apathie r.ż.

apathie

Teilnahmslosigkeit r.ż.

ka·ra·te [karatə]

karate [[o. kɑrate]] RZ. r.n. geen l.mn.:

karate

Karate r.n.

maat¹ <maat|s> [mat] RZ. r.m.

1. maat (makker):

maat

Kamerad r.m.

maat

Kumpel r.m. pot.

2. maat (partner, ploegmaat):

maat

Kamerad r.m.

maat

Partner r.m.

3. maat (matrozen) l.mn.:

maat

Maate l.mn.

maat

Maaten l.mn.