niderlandzko » niemiecki

ren·te·nie·ren <rentenierde, h. gerentenierd> [rɛntənirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. rentenieren (van zijn rente leven):

2. rentenieren (niets uitvoeren):

kris·tal·li·se·ren <kristalliseerde, i. gekristalliseerd> [krɪstɑlizerə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ris·ke·ren <riskeerde, h. geriskeerd> [rɪskerə(n)] CZ. cz. przech.

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. tuinieren (als beroep):

dren·te·nie·ren <drentenierde, h. gedrentenierd> CZ. cz. nieprzech.

dis·tan·tië·ren <distantieerde zich, h. zich gedistantieerd> [dɪstɑnʃerə(n)] CZ. wk ww

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] CZ. cz. przech. (met ‘het’)

mo·to·ri·se·ren <motoriseerde, h. gemotoriseerd> [motorizerə(n)] CZ. cz. przech.

in·ter·ve·nië·ren <intervenieerde, h. geïntervenieerd> [ɪntərvenijerə(n)] CZ. cz. nieprzech.

li·nië·ren <linieerde, h. gelinieerd> [linijerə(n)] CZ. cz. przech.

har·mo·nië·ren <harmonieerde, h. geharmonieerd> [hɑrmonijerə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ris·ten <ristte, h. gerist> [rɪstə(n)] CZ. cz. przech.

op·sie·ren <sierde op, h. opgesierd> [ɔpsirə(n)] CZ. cz. przech.

1. opsieren (verfraaien):

2. opsieren (te mooi voorstellen):

poei·e·ren CZ. cz. przech.

poeieren → poederen

Zobacz też poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] CZ. cz. przech.

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] CZ. cz. przech. form.

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] CZ. cz. przech.

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] CZ. cz. przech.

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

hinkriegen pot.

4. versieren pot. (verleiden):

af·poei·e·ren <poeierde af, h. afgepoeierd> [ɑfpujərə(n)] CZ. cz. przech. (wegsturen)

as·so·cië·ren <associeerde, h. geassocieerd> [ɑsoʃerə(n)] CZ. cz. przech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski