niderlandzko » niemiecki

slaap·zaal <slaap|zalen> [slapsal] RZ. r.ż.

slaap·mid·del <slaapmiddel|en> [slapmɪdəl] RZ. r.n.

slaap·kop <slaapkop|pen> [slapkɔp] RZ. r.m.

slaap·zak <slaapzak|ken> [slapsɑk] RZ. r.m.

slaap·wan·de·len <slaapwandelde, h. geslaapwandeld> [slapwɑndələ(n)] CZ. cz. nieprzech.

slaap·ka·mer <slaapkamer|s> [slapkamər] RZ. r.ż. (vertrek, ameublement)

slaap·wek·kend PRZYM.

slaapwekkend → slaapverwekkend

Zobacz też slaapverwekkend

slaap·ver·wek·kend [slapfərwɛkənt] PRZYM. ook przen.

slaap·wan·de·laar <slaapwandelaar|s> [slapwɑndəlar] RZ. r.m.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski