Tłumaczenia dla hasła „snelwegen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

snel·weg <snelweg|en> [snɛlwɛx] RZ. r.m.

snelweg

Autobahn r.ż.

snelweg

Schnellstraße r.ż.

de digitale [o. elektronische ] snelweg

die Datenautobahn

snel·wan·de·len [snɛlwɑndələ(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

snelwandelen

gehen

snelwandelen

Gehen r.n.

ge·zwe·gen CZ.

gezwegen volt. deelw. van zwijgen¹, zwijgen²

Zobacz też zwijgen , zwijgen

zwij·gen² <zweeg, h. gezwegen> [zwɛiɣə(n)] CZ. cz. nieprzech.

zwijgen

schweigen

zwijgen als het graf

schweigen wie ein Grab

zwijgen als het graf (hardnekkig niets zeggen)

sich ausschweigen

zwijgen als vermoord belg.

schweigen wie ein Grab

zwijgen als vermoord (hardnekkig niets zeggen)

sich ausschweigen

in alle talen zwijgen

in sieben Sprachen schweigen pot.

om nog te zwijgen van …

ganz zu schweigen von … +C.

wie zwijgt, stemt toe przysł.

keine Antwort ist auch eine Antwort

zwij·gen¹ [zwɛiɣə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

zwijgen

Schweigen r.n.

er het zwijgen toe doen

sich über etw B. ausschweigen

iem het zwijgen opleggen

jdm Stillschweigen auferlegen

iem het zwijgen opleggen przen.

jdn zum Schweigen bringen

over·ˈwe·gen¹ <overwoog, h. overwogen> [ovərweɣə(n)] CZ. cz. przech. (overdenken)

overwegen

erwägen

overwegen

überlegen

overwegen

bedenken

overwegende de gevaren

in Erwägung der Gefahren

alles wel overwogen

es ist alles wohl überlegt

ik heb de zaak rijpelijk overwogen

ich habe die Sache reiflich überdacht

snel·heid <snel|heden> [snɛlhɛit] RZ. r.ż.

snelheid

Geschwindigkeit r.ż.

snelheid (persoon, dier)

Schnelligkeit r.ż.

de gemiddelde snelheid

die Durchschnittsgeschwindigkeit

op snelheid komen

in Fahrt kommen

op snelheid komen

auf Touren kommen

supersonische snelheid

Überschallgeschwindigkeit r.ż.

op volle snelheid

mit Höchstgeschwindigkeit

snelheid per uur

Stundengeschwindigkeit r.ż.

die film heeft een hoge snelheid

dieser Film hat eine hohe Lichtempfindlichkeit

snel·ko·ker <snelkoker|s> [snɛlkokər] RZ. r.m.

snelkoker

Schnellkocher r.m.

snel·trein <sneltrein|en> [snɛltrɛin] RZ. r.m.

sneltrein

Schnellzug r.m.

sneltrein

D-Zug r.m.

Noor·we·gen [norweɣə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

Noorwegen

Norwegen r.n.