W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niemiecko » niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „aanbiedingen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

be·ˈdin·gen: czasownik przechodni
ˈan·brin·gen: czasownik przechodni
ˈRand·be·din·gun·gen: rzeczownik
ˈan·bie·dern: czasownik zwrotny
ˈab·rin·gen: czasownik przechodni
ˈab·brin·gen: czasownik przechodni
ˈab·klin·gen: czasownik nieprzechodni
ver·ˈdin·gen: czasownik przechodni
her·ˈan·brin·gen: czasownik przechodni
vor·ˈan·brin·gen: czasownik przechodni
ge·ˈlin·gen: czasownik nieprzechodni
Ge·ˈlin·gen: rzeczownik
be·ˈzwin·gen: czasownik przechodni

Widzisz podobne wyniki: anbringen , bedingen , Randbedingungen , abklingen , abbringen , abringen , anbiedern , bezwingen , Gelingen , gelingen , voranbringen , heranbringen i verdingen

be·ˈdin·gen¹ CZ. cz. przech.

1. bedingen (verlangen):

veronderstellen

2. bedingen (verursachen):

(met zich) meebrengen

das ist durch sein Alter bedingt

dat brengt zijn leeftijd mee

sein Verhalten ist psychologisch bedingt

zijn gedrag heeft een psychologische achtergrond

ˈan·brin·gen CZ. cz. przech. niereg.

1. anbringen:

anbringen (montieren)

anbringen (befestigen)

anbringen (zufügen)

eine Änderung/Verbesserung anbringen

een verandering/verbetering aanbrengen

2. anbringen (vorbringen):

naar voren brengen

uiten

eine Bitte/einen Wunsch anbringen

een verzoek/een wens uiten [o. utispreken]

seine Erfahrung anbringen

blijk geven van zijn ervaring

3. anbringen pot. (herbeibringen):

komen aandragen met

4. anbringen pot. (unterbringen):

aan een betrekking helpen

5. anbringen pot. (verkaufen):

aan de man brengen

ˈRand·be·din·gun·gen RZ. l.mn. (Rahmenbedingungen)

Randbedingungen

randvoorwaarden

ˈan·bie·dern [ˈanbiːdɐn] CZ. cz. zwr.

sich (bei) jdm anbiedern pej.

zich aan iem opdringen

sich (bei) jdm anbiedern pej.

met iem aanpappen

ˈab·rin·gen CZ. cz. przech. niereg.

abringen (abzwingen)

abringen (sich abquälen)

dem Meer Land abringen

land aan de zee ontrukken

ˈab·brin·gen CZ. cz. przech. niereg.

1. abbringen (abhalten):

uit het hoofd praten

jdn von seinem Plan abbringen

iem van zijn plan afbrengen

2. abbringen NAUT.:

ˈab·klin·gen CZ. cz. nieprzech. niereg. (schwinden, leiser werden)

der Streik klingt ab

de staking verloopt

ver·ˈdin·gen [fɛɐ̯ˈdɪŋən] CZ. cz. przech.

her·ˈan·brin·gen CZ. cz. przech. niereg.

1. heranbringen (räumlich):

heranbringen

dichterbij brengen

2. heranbringen (vertraut machen):

heranbringen

vertrouwd maken

vor·ˈan·brin·gen CZ. cz. przech. niereg.

voranbringen

voranbringen

voranbringen

ge·ˈlin·gen <gelang, gelungen> [gəˈlɪŋən] CZ. cz. nieprzech.

die Flucht gelang ihm nicht

hij slaagde niet in zijn vlucht

Ge·ˈlin·gen <Gelingens> [gəˈlɪŋən] RZ. r.n. kein l.mn.

het (wel)slagen

succes r.n.

auf ein gutes Gelingen!

op het welslagen [o. succes] !

be·ˈzwin·gen CZ. cz. przech. niereg.

einen Berg bezwingen

een berg beklimmen [o. bedwingen]

Przeszukaj słownik

niemiecki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski