Tłumaczenia dla hasła „allemans“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈal·ler·hand [ˈalɐˈhant] PRZYM.

1. allerhand pot.:

allerhand (einige Dinge)

allerhande (dingen)

allerhand (einiges)

allerlei

allerhand erleben

allerhande dingen [o. allerlei] beleven

2. allerhand pot. (ziemlich viel):

allerhand

heel wat

allerhand

tamelijk veel

allerhand Geld

heel wat geld

das ist (ja [o. doch] [o. schon]) allerhand (für einen Groschen)! pot.

dat is niet mis!

das ist (ja [o. doch] [o. schon]) allerhand (für einen Groschen)! pot.

dat had ik niet verwacht!

al·ler·ˈart [ˈalɐˈʔaːɐ̯t] PRZYM.

allerart

allerlei

al·le·ˈsamt [ˈaləˈzamt] ZAIM. nieokr. pot.

allesamt

allemaal (samen)

ˈal·len·falls [ˈalənˈfals, ˈalənfals] PRZYSŁ.

1. allenfalls (höchstens):

allenfalls

ten hoogste

allenfalls

hoogstens

allenfalls

in het gunstigste geval

allenfalls

in het ergste geval

2. allenfalls (vielleicht):

allenfalls

eventueel

allenfalls

mogelijkerwijs

allenfalls

wellicht

allenfalls

desnoods

al·ler·ˈdings [ˈalɐˈdɪŋs] PRZYSŁ.

1. allerdings (jedoch):

allerdings

evenwel

allerdings

echter

allerdings

toch

allerdings

nochtans

ich muss allerdings zugeben, dass …

ik moet evenwel toegeven dat …

2. allerdings (in der Tat):

allerdings

zeer zeker

allerdings

beslist

warst du da? allerdings!

was jij daar? zeer zeker [o. beslist] !

3. allerdings (zwar):

allerdings

weliswaar

du hast allerdings recht, aber nicht in allem

je hebt weliswaar gelijk, maar niet in alles

al·ˈlei·nig [aˈl͜ainɪç] PRZYM. podn.

alleinig

enig

alleinig

alleen

alleinig

uitsluitend

der alleinige Erbe

de enige erfgenaam

der alleinige Vertreter

de alleenvertegenwoordiger

ˈal·ler·lei [ˈalɐl͜ai ] PRZYM.

1. allerlei (viele Sorten):

allerlei

allerlei

allerlei erleben

allerlei [o. allerhande] dingen beleven

2. allerlei (viel):

allerlei

heel wat

Al·ˈlein·gang RZ. r.m.

1. Alleingang pot.:

Alleingang

eigen weg

Alleingang żart.

egotrip

einen Alleingang antreten

zijn eigen weg gaan

2. Alleingang SPORT (Solopräsentation):

Alleingang

soloprestatie

Alleingang

soloren

Alleingang

walk-over

3. Alleingang SPORT (Durchbruch):

Alleingang

doorbraak

4. Alleingang (beim Bergsteigen):

Alleingang

beklimming in [o. op] zijn eentje r.n.

im Alleingang

alleen

al·ˈler·gisch [aˈlɛrgɪʃ] PRZYM. MED.

allergisch (abweisend)

allergisch

allergisch (abweisend)

overgevoelig

allergisch gegen Staub

allergisch voor stof

ˈal·ler·seits [ˈalɐˈz͜ai ͜ts ] PRZYSŁ.

1. allerseits (an alle):

allerseits

allemaal (samen)

guten Abend allerseits!

goedenavond allemaal!

2. allerseits (bei allen):

allerseits

alzijds

allerseits

overal