Tłumaczenia dla hasła „vertrekkend“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ver·ˈtre·ten² CZ. cz. zwr. niereg. (verstauchen)

sich C. den Fuß vertreten

z'n voet verstuiken

sich C. die Beine [o. Füße]vertreten

zijn benen wat strekken

ver·ˈtrei·ben CZ. cz. przech. niereg.

1. vertreiben (verjagen):

vertreiben

verdrijven

vertreiben

wegdrijven

vertreiben

verjagen

2. vertreiben (verkaufen, handeln mit):

vertreiben

verkopen

vertreiben

distribueren

vertreiben

handelen in

3. vertreiben przen. (vorüberziehen lassen):

vertreiben

verdrijven

vertreiben

doen ophouden [o. verdwijnen]

die Müdigkeit vertreiben

een eind maken aan de vermoeidheid

sich die Zeit vertreiben mit

de tijd verdrijven [o. doorbrengen] met

ver·ˈtra·gen² CZ. cz. zwr. niereg.

1. vertragen (gegen etw widerstandsfähig sein):

vertragen

overweg kunnen

vertragen

kunnen opschieten

2. vertragen (auskommen):

vertragen

zich verzoenen

vertragen

het (weer) goedmaken

3. vertragen pot. (zusammenpassen):

vertragen

goed bij elkaar passen

Sport und Rauchen vertragen sich nicht miteinander

sport en roken gaan niet samen

ver·ˈtrau·en CZ. cz. nieprzech.

vertrauen

vertrouwen op

vertrauen

staat maken op

ver·ˈtrös·ten CZ. cz. przech.

vertrösten

aan het lijntje houden

vertrösten

paaien

jdn auf später vertrösten

iem aan het lijntje houden

ver·ˈtrock·nen CZ. cz. nieprzech.

vertrocknen

verdrogen

vertrocknen

uitdrogen

vertrocknen

verdorren

ver·ˈtrau·en·er·we·ckend PRZYM.

vertrauenerweckend → Vertrauen

Zobacz też Vertrauen

Ver·ˈtrau·en <Vertrauens> RZ. r.n. kein l.mn.

Vertrauen

vertrouwen r.n.

sein Vertrauen auf [o. in ] jdn setzen

vertrouwen in iem stellen

Vertrauen erweckend

vertrouwenwekkend

jdn ins Vertrauen ziehen

iem in vertrouwen nemen

kein Vertrauen zu jdm haben

geen vertrouwen in iem hebben

Ver·ˈtre·ter(in) <Vertreters, Vertreter> [fɛɐ̯ˈtreːtɐ] RZ. r.m.(r.ż.)

1. Vertreter (Stellvertreter):

Vertreter(in)

vervanger(vervangster) r.m. (r.ż.)

Vertreter(in)

waarnemer(waarneemster) r.m. (r.ż.)

2. Vertreter (Repräsentant):

Vertreter(in)

vertegenwoordiger(vertegenwoordigster) r.m. (r.ż.)

Vertreter(in)

representant(representante) r.m. (r.ż.)

3. Vertreter (Handelsvertreter):

Vertreter(in)

vertegenwoordiger

Vertreter(in)

agent(agente) r.m. (r.ż.)

Vertreter(in)

reiziger(reizigster) r.m. (r.ż.)

4. Vertreter (Verfechter):

Vertreter(in)

aanhanger(aanhangster) r.m. (r.ż.)

Vertreter(in)

voorvechter(voorvechtster) r.m. (r.ż.)

Vertreter(in)

verdediger(verdedigster) r.m. (r.ż.)

ver·ˈtret·bar [fɛɐ̯ˈtreːtbaːɐ̯] PRZYM.

vertretbar (zu vertreten)

verdedigbaar

vertretbar (akzeptabel)

verantwoord

in vertretbaren Grenzen

binnen redelijke grenzen

Ver·ˈtre·tung <Vertretung, Vertretungen> [fɛɐ̯ˈtreːtʊŋ] RZ. r.ż.

1. Vertretung (Stellvertreter):

Vertretung

vervanging

Vertretung

waarneming

in Vertretung

plaatsvervangend

in Vertretung

namens

in Vertretung

voor

2. Vertretung (Handelsvertretung, das Vertreten):

Vertretung

vertegenwoordiging

Ver·ˈtrei·bung <Vertreibung, Vertreibungen> [fɛɐ̯ˈtr͜aibʊŋ] RZ. r.ż.

Vertreibung

verdrijving

Vertreibung

verjaging

ver·ˈtrackt [fɛɐ̯ˈtrakt] PRZYM.

1. vertrackt:

vertrackt

lastig

vertrackt

moeilijk

vertrackt

gecompliceerd

2. vertrackt:

vertrackt

ellendig

vertrackt

naar

Ver·ˈtrau·en <Vertrauens> RZ. r.n. kein l.mn.

Vertrauen

vertrouwen r.n.

sein Vertrauen auf [o. in ] jdn setzen

vertrouwen in iem stellen

Vertrauen erweckend

vertrouwenwekkend

jdn ins Vertrauen ziehen

iem in vertrouwen nemen

kein Vertrauen zu jdm haben

geen vertrouwen in iem hebben

ver·ˈtrö·deln CZ. cz. przech. pot.

vertrödeln

verbeuzelen

vertrödeln

verboemelen