Tłumaczenia dla hasła „Verweigerin“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ver·wen·ne·rij <verwennerij|en> [vərwɛnərɛɪ] RZ. r.ż.

verwennerij

Verwöhnen r.n. kein l.mn.

verwennerij

Verwöhnung r.ż.

ver·won·de·ring [vərwɔndərɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

verwondering

Verwunderung r.ż.

verwondering

Erstaunen r.n.

verwondering

Staunen r.n.

tot mijn grote verwondering

zu meinem großen Erstaunen

ver·wij·de·ring <verwijdering|en> [vərwɛidərɪŋ] RZ. r.ż.

1. verwijdering (het verwijderen; toestand):

verwijdering

Entfernung r.ż.

er ontstond een verwijdering tussen hen przen.

zwischen ihnen trat eine Entfremdung ein

2. verwijdering (milieu):

verwijdering

Entsorgung r.ż.

wei·ge·ring <weigering|en> [wɛiɣərɪŋ] RZ. r.ż.

weigering

Verweigerung r.ż.

weigering

Weigerung r.ż.

weigering (het niet-aannemen)

Ablehnung r.ż.

weigering (het niet-functioneren)

Versagen r.n.

bij zijn weigering blijven

bei seiner Weigerung bleiben

weigering tot samenwerking

Verweigerung der Zusammenarbeit

ver·weerd <verweerde, verweerder, verweerdst> [vərwert] PRZYM.

verweerd

verwittert

ver·we·ren² <verweerde zich, h. zich verweerd> [vərwerə(n)] CZ. wk ww

verweren zich verweren (zich verdedigen):

verweren

sich wehren

verweren

sich verteidigen

zich tegen een aantijging verweren

sich gegen eine Beschuldigung wehren

ver·we·zen² <verweesde, i. verweesd> [vərwezə(n)] CZ. cz. nieprzech.

verwezen

verwaisen

ver·wed·den <verwedde, h. verwed> [vərwɛdə(n)] CZ. cz. przech.

1. verwedden (tot inzet van een weddenschap maken):

verwedden

(ver)wetten

er alles onder verwedden, dat …

jede Wette eingehen, dass …

daar zou ik mijn hoofd om durven verwedden

darauf würde ich meinen Kopf (ver)wetten

een fles wijn om iets verwedden

eine Flasche Wein auf etw B. wetten

2. verwedden (door wedden verliezen):

verwedden

verwetten

ver·wek·ken <verwekte, h. verwekt> [vərwɛkə(n)] CZ. cz. przech.

1. verwekken (doen ontstaan):

verwekken

zeugen

kinderen verwekken

Kinder zeugen

2. verwekken (opwekken, veroorzaken):

verwekken

erregen

verwekken

verursachen

verwekken

erzeugen

opschudding verwekken

Aufregung verursachen

ver·wel·ken <verwelkte, i. verwelkt> [vərwɛlkə(n)] CZ. cz. nieprzech. ook przen.

verwelken

(ver)welken

verwelken

verblühen

verwelkte schoonheid

verblühte Schönheit r.ż.

ver·wen·nen <verwende, h. verwend> [vərwɛnə(n)] CZ. cz. przech.

verwennen

verwöhnen

verwennen (verkeerd opvoeden; ook)

verziehen

ver·wen·sen <verwenste, h. verwenst> [vərwɛnsə(n)] CZ. cz. przech.

verwensen

verwünschen

ver·wer·ken <verwerkte, h. verwerkt> [vərwɛrkə(n)] CZ. cz. przech. ook psych.

verwerken

verarbeiten

hij kon haar dood moeilijk verwerken (te boven komen)

er konnte ihren Tod nur schwer verkraften

nieuwe feiten in een boek verwerken

neue Fakten in einem Buch verarbeiten

olie verwerken (tot margarine)

Öl (zu Margarine) verarbeiten

ver·wer·pen <verwierp, h. verworpen> [vərwɛrpə(n)] CZ. cz. przech.

1. verwerpen (van zich afwerpen):

verwerpen

verwerfen

een gedachte/een voorstel verwerpen

einen Gedanken/einen Antrag verwerfen

2. verwerpen:

verwerpen (afwijzen, bij stemming afkeuren)

verwerfen

verwerpen (allgemeen)

ablehnen

een nalatenschap verwerpen

eine Erbschaft ausschlagen

ver·wer·ven <verwierf, h. verworven> [vərwɛrvə(n)] CZ. cz. przech.

verwerven

erwerben

zich iets verwerven

etw erwerben