Tłumaczenia dla hasła „bekeerlinge“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

leer·lin·ge <leerlinge|s, leerlinge|n> [lerlɪŋə] RZ. r.ż.

leerlinge forma żeńska od leerling

Zobacz też leerling

leer·ling <leerling|en> [lerlɪŋ] RZ. r.m.

1. leerling (scholier(e)):

leerling

Schüler r.m.

een voorbeeldige leerling

ein Musterschüler

2. leerling (volgeling):

leerling

Schüler r.m.

de leerlingen van Jezus rel.

die Jünger Jesu

3. leerling (aspirant):

leerling

Lehrling r.m.

leerling

Auszubildende(r) r.m.

be·keu·ring <bekeuring|en> [bəkørɪŋ] RZ. r.ż.

bekeuring

Strafmandat r.n.

bekeuring

Bußgeld r.n.

een bekeuring krijgen

ein Strafmandat bekommen

be·scher·me·lin·ge RZ. r.ż.

beschermelinge forma żeńska od beschermeling

Zobacz też beschermeling

be·scher·me·ling <beschermeling|en> [bəsxɛrməlɪŋ] RZ. r.m.

1. beschermeling (in bescherming genomen iem):

beschermeling

Schützling r.m.

2. beschermeling (iem die vooruitgeholpen wordt):

beschermeling

Protegé r.m.

beschermeling pej.

Günstling r.m.

kwe·ke·lin·ge RZ. r.ż.

kwekelinge forma żeńska od kwekeling

Zobacz też kwekeling

kwe·ke·ling <kwekeling|en> [kwekəlɪŋ] RZ. r.m.

1. kwekeling:

kwekeling (iem die tot een vak opgeleid wordt)

Schüler r.m.

kwekeling (student)

Student r.m.

2. kwekeling (student aan een pedagogische academie):

kwekeling

angehende(r) Lehrer r.m.

ban·ne·lin·ge RZ. r.ż.

bannelinge forma żeńska od banneling

Zobacz też banneling

ban·ne·ling <banneling|en> [bɑnəlɪŋ] RZ. r.m.

banneling

Verbannte(r) r.m.

teer·ling [terlɪŋ] RZ. r.m. geen l.mn. (dobbelsteen)

teerling

Würfel r.m.

de teerling is geworpen

die Würfel sind gefallen

leer·ling <leerling|en> [lerlɪŋ] RZ. r.m.

1. leerling (scholier(e)):

leerling

Schüler r.m.

een voorbeeldige leerling

ein Musterschüler

2. leerling (volgeling):

leerling

Schüler r.m.

de leerlingen van Jezus rel.

die Jünger Jesu

3. leerling (aspirant):

leerling

Lehrling r.m.

leerling

Auszubildende(r) r.m.

scheer·lings PRZYSŁ. belg.

scheerlings → rakelings

Zobacz też rakelings

ra·ke·lings [rakəlɪŋs] PRZYSŁ.

rakelings

hart

rakelings

dicht

rakelings

haarscharf

de bal ging rakelings over

der Ball ging haarscharf übers Netz

hij liep mij rakelings voorbij

er ging ganz nahe an mir vorbei

en·ger·ling <engerling|en> [ɛŋərlɪŋ] RZ. r.m.

engerling

Engerling r.m.

me·de·leer·ling <medeleerling|en> [medəlerlɪŋ] RZ. r.m.

medeleerling

Mitschüler r.m.

be·keu·ren <bekeurde, h. bekeurd> [bəkørə(n)] CZ. cz. przech. (als politieagent)

bekeuren

ein Strafmandat erteilen

bekeurd worden

ein Strafmandat bekommen

vol·ge·lin·ge <volgelinge|n> [vɔlɣəlɪŋə] RZ. r.ż.

volgelinge forma żeńska od volgeling

Zobacz też volgeling

vol·ge·ling <volgeling|en> [vɔlɣəlɪŋ] RZ. r.m.

volgeling

Jünger r.m.

volgeling (allgemeen)

Anhänger r.m.

volgeling (in wetenschap en kunst)

Schüler r.m.

de volgelingen van Bhagwan

die Anhänger Bhagwans

de volgelingen van Christus

die Jünger Christi

dren·ke·lin·ge RZ. r.ż.

drenkelinge forma żeńska od drenkeling

Zobacz też drenkeling

dren·ke·ling <drenkeling|en> [drɛŋkəlɪŋ] RZ. r.m.

drenkeling (levend)

Ertrinkende(r) r.m.

drenkeling (dood)

Ertrunkene(r) r.m.

be·keerd [bəkert] PRZYM.

bekeerd

bekehrt

ster·ling [stʏːrlɪŋ]

het pond sterling

das Pfund Sterling

on·der·ling [ɔndərlɪŋ] PRZYM.

onderling

gegenseitig

onderling

untereinander

een onderlinge afhankelijkheid

eine gegenseitige [o. wechselseitige] Abhängigkeit

iets onderling oplossen/regelen

etw untereinander lösen/regeln

onderling verwisselbaar

untereinander austauschbar

ou·der·ling <ouderling|en> [ɑudərlɪŋ] RZ. r.m. rel.

ouderling

Presbyter r.m.

ouderling

Kirchenälteste(r) r.m.

het college van ouderlingen

das Presbyterium

het college van ouderlingen

der Kirchenvorstand

zon·der·ling¹ <zonderling|en> [zɔndərlɪŋ] RZ. r.m.

zonderling

Sonderling r.m.

zonderling (niet pejoratief)

Original r.n. pot.