Tłumaczenia dla hasła „beugelsluiting“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ho·tel·slui·ting <hotelsluiting|en> [hotɛlslœytɪŋ] RZ. r.ż.

hotelsluiting

knopflose(r) Verschluss r.m.

beu·gel·slot <beugelslot|en> [bøɣəlslɔt] RZ. r.n.

beugelslot

Bügelschloss r.n.

uit·slui·ting <uitsluiting|en> [œytslœytɪŋ] RZ. r.ż.

uitsluiting

Ausschluss r.m.

uitsluiting (werknemers)

Aussperrung r.ż.

met uitsluiting van

außer +C.

met uitsluiting van form.

ausschließlich +D.

aan·een·slui·ting [anenslœytɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

aaneensluiting

Zusammenschluss r.m.

be·drijfs·slui·ting <bedrijfssluiting|en> [bədrɛifslœytɪŋ] RZ. r.ż.

bedrijfssluiting

Betriebsstilllegung r.ż.

bedrijfssluiting

Betriebsschließung r.ż.

slui·ting <sluiting|en> [slœytɪŋ] RZ. r.ż.

1. sluiting (handeling):

sluiting

Schließung r.ż.

de sluiting van de inzendingstermijn

der Einsendeschluss

2. sluiting:

sluiting (wat dient om te sluiten)

Verschluss r.m.

sluiting (slotje)

Schließe r.ż.

een blinde sluiting

ein verdeckter Verschluss

de sluiting van deze jurk zit op de rug

dieses Kleid ist hinten zu schließen

3. sluiting:

sluiting (opheffing)

Schließung r.ż.

sluiting (van bedrijf ook)

Stilllegung r.ż.

4. sluiting muz.:

sluiting

Finale r.n.

af·slui·ting <afsluiting|en> [ɑfslœytɪŋ] RZ. r.ż.

1. afsluiting:

afsluiting (van een kamer, deur enz.)

Abschließen r.n.

afsluiting (van boeken, verzekering, koop, verdrag enz.)

Abschluss r.m.

afsluiting (van gas, water enz.)

Sperre r.ż.

2. afsluiting:

afsluiting (voorwerp: grendel, slot, sluiting)

Verschluss r.m.

afsluiting (voorwerp: versperring)

Absperrung r.ż.

afsluiting (voorwerp: omheining)

Abzäunung r.ż.

3. afsluiting (het zich afsluiten):

afsluiting

Abschließung r.ż.

op·slui·ting [ɔpslœytɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

opsluiting

Haft r.ż.

opsluiting

Arrest r.m.

eenzame opsluiting

Einzelhaft

eenzame opsluiting

Einzelarrest

aan·slui·ting <aansluiting|en> [anslœytɪŋ] RZ. r.ż.

aansluiting

Anschluss r.m.

ik kreeg geen aansluiting met hem

ich bekam keinen Anschluss bei ihm

de aansluitingen op de snelweg

die Anschlüsse an die Autobahn

aansluiting vinden bij iem/iets

Anschluss an jdn/etw finden

in aansluiting daarop

anschließend

in aansluiting aan [o. in aansluiting op]

im Anschluss an +B.

ont·slui·ting <ontsluiting|en> [ɔntslœytɪŋ] RZ. r.ż.

1. ontsluiting (het ontsluiten):

ontsluiting

Erschließung r.ż.

ontsluiting

Aufschließen r.n.

ontsluiting

Öffnung r.ż.

2. ontsluiting (baarmoedermond):

ontsluiting

Eröffnungsperiode r.ż.

kort·slui·ting [kɔrtslœytɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn. ook przen.

kortsluiting

Kurzschluss r.m.

rits·slui·ting <ritssluiting|en> [rɪtslœytɪŋ] RZ. r.ż.

ritssluiting

Reißverschluss r.m.

me·nings·ui·ting <meningsuiting|en> [menɪŋsœytɪŋ] RZ. r.ż.

1. meningsuiting (het uiten van zijn mening):

meningsuiting

Meinungsäußerung r.ż.

vrijheid van meningsuiting

Recht auf freie Meinungsäußerung

2. meningsuiting (oordeel):

meningsuiting

Meinung r.ż.

meningsuiting

Ansicht r.ż.

huis·aan·slui·ting <huisaansluiting|en> [hœysanslœytɪŋ] RZ. r.ż.

huisaansluiting

Hausanschluss r.m.

beu·gel·bek·kie <beugelbekkie|s> RZ. r.n.

beugelbekkie

Zahnspangenkind r.n.

beugelbekkie

Metallfresse r.ż. pej.

aan·flui·ting <aanfluiting|en> [anflœytɪŋ] RZ. r.ż.

aanfluiting

Verhöhnung r.ż.

de rechtspraak was een aanfluiting van alle recht

die Rechtsprechung war eine Verhöhnung allen Rechtes

dat was een aanfluiting!

das war der reine [o. reinste] [o. blanke] Hohn!

in·spui·ting <inspuiting|en> [ɪnspœytɪŋ] RZ. r.ż.

1. inspuiting (handeling):

inspuiting

Einspritzung r.ż.

2. inspuiting (dat wat ingespoten wordt):

inspuiting

Spritze r.ż.