niderlandzko » niemiecki

in·den·ken <dacht zich in, h. zich ingedacht> [ɪndɛŋkə(n)] CZ. wk ww

de·bun·ken <debunkte, h. gedebunkt> [dibʏnkə(n)] CZ. cz. przech.

ge·slon·ken CZ.

geslonken volt. deelw. van slinken

Zobacz też slinken

slin·ken <slonk, i. geslonken> [slɪŋkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

ge·ston·ken CZ.

gestonken volt. deelw. van stinken

Zobacz też stinken

ge·den·ken1 <gedacht, h. gedacht> [ɣədɛŋkə(n)] CZ. cz. przech.

1. gedenken (eraan terugdenken):

2. gedenken (in gedachtenis houden):

gedenken +D.

3. gedenken (nooit vergeten):

ge·zon·ken CZ.

gezonken volt. deelw. van zinken²

Zobacz też zinken , zinken

zin·ken2 <zonk, i. gezonken> [zɪŋkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. zinken (niet blijven drijven):

zin·ken1 [zɪŋkə(n)] PRZYM.

aan·den·ken [andɛŋkə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski