Tłumaczenia dla hasła „entdunkeln“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

ont·dui·ken <ontdook, h. ontdoken> [ɔndœykə(n)] CZ. cz. przech.

1. ontduiken:

ontduiken (zich aan iets onttrekken: belasting)

hinterziehen

ontduiken (zich aan iets onttrekken: verbod, wet)

umgehen

2. ontduiken (ontwijken):

ontduiken

ausweichen +C.

uit·dun·nen¹ <dunde uit, h. uitgedund> [œydʏnə(n)] CZ. cz. przech. (dunner maken)

uitdunnen ook landb.

ausdünnen

dun·ken <docht/dunkte, h. gedocht/gedunkt> [dʏŋkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

dunken

meinen

dunken

scheinen +C.

me dunk(t)!

das ist (ja) allerhand!

mij dunkt, dat …

mir scheint, dass …

wat dunkt u ervan?

was meinen Sie dazu?

laat·dun·kend <laatdunkende, laatdunkender, laatdunkendst> [ladʏŋkənt] PRZYM.

laatdunkend

dünkelhaft

laatdunkend

eingebildet

laatdunkend

überheblich

laatdunkend doen over iets pot.

über etw B. die Nase rümpfen

hij is laatdunkend

er hat einen Dünkel

een laatdunkend lachje

ein überhebliches Lächeln

goed·dun·ken² <dacht goed/docht goed, h. goedgedacht/goedgedocht> [ɣudʏŋkə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. goeddunken (nodig, nuttig voorkomen):

goeddunken

gut dünken form. +B.

2. goeddunken (behagen, aanstaan):

goeddunken

für gut halten

zij doet wat haar goeddunkt

sie tut, was ihr beliebt form.

en·ten <entte, h. geënt> [ɛntə(n)] CZ. cz. przech.

1. enten (een ent op een boom bevestigen):

enten

pfropfen

2. enten (entstof brengen in):

enten

impfen

3. enten (bacteriën in een voedingsbodem brengen):

enten

(einen Nährboden) beimpfen

en·te·ren <enterde, h. geënterd> [ɛntərə(n)] CZ. cz. przech. scheepv.

enteren

entern

en·ta·me·ren <entameerde, h. geëntameerd> [ɛntɑmerə(n)] CZ. cz. przech.

1. entameren (aanvangen):

entameren

anfangen

entameren

anschneiden

entameren

beginnen

2. entameren (een gesprek):

entameren

anknüpfen

entameren

beginnen

de·bun·ken <debunkte, h. gedebunkt> [dibʏnkə(n)] CZ. cz. przech.

debunken

aufdecken

debunken

entlarven

debunken

demaskieren