Tłumaczenia dla hasła „prekativ“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

pres·ta·tie <prestatie|s> [prɛsta(t)si] RZ. r.ż.

prestatie

Leistung r.ż.

een hele/geweldige/prachtige prestatie

eine ganz schöne/enorme/glänzende Leistung

een prestatie leveren

eine Leistung bieten

pre·cair <precaire, precairder, precairst> [prekɛːr] PRZYM.

1. precair (hachelijk):

precair

prekär

precair

heikel

een precaire situatie

eine heikle Lage

de precaire toestand van een patiënt

der bedenkliche Zustand eines Patienten

2. precair jur.:

precair

widerruflich

pre·paid [pripet] PRZYM.

prepaid

vorausbezahlt

prepaid

Prepaid-

pret·tig <prettige, prettiger, prettigst> [prɛtəx] PRZYM.

1. prettig:

prettig (aangenaam)

angenehm

prettig (gezellig)

gemütlich

prettige feestdagen!

frohe Feiertage!

het is prettig te horen dat …

es ist erfreulich zu hören, dass …

prettig kennis met u te maken

sehr erfreut!

een prettig mens

ein angenehmer Mensch

ik vind het werk prettig

die Arbeit macht mir Spaß

iets (niet) prettig vinden

etw nicht mögen

zich prettig voelen bij iets

sich wohl fühlen bei etw

prettig weekend!

schönes Wochenende!

prettig in de omgang zijn

umgänglich sein

2. prettig:

prettig (gemakkelijk)

gut

prettig (gerieflijk)

bequem

deze krant leest prettig

diese Zeitung liest sich gut

deze stoelen zitten prettig

diese Stühle sind bequem

pre·di·ca·tief [predikatif] PRZYM.

predicatief

prädikativ

een predicatieve bepaling

eine prädikative Ergänzung

pre·sen·ta·tie <presentatie|s> [prezɛnta(t)si] RZ. r.ż.

1. presentatie (het voorstellen):

presentatie

Vorstellung r.ż.

presentatie

Präsentation r.ż. form.

2. presentatie (manier waarop iets gebracht wordt):

presentatie

Aufmachung r.ż.

3. presentatie (gastheerschap):

presentatie TV, RADIO

Moderation r.ż.

4. presentatie (het aanbieden):

presentatie

Präsentation r.ż.

pre·ken¹ <preekte, h. gepreekt> [prekə(n)] CZ. cz. przech.

preken

predigen

pre·fab [prifɛp, prefɑp] PRZYM.

prefab

vorgefertigt

prefab huizen

Fertighäuser l.mn.

pre·fix <prefix|en> [prefɪks] RZ. r.n. taalk.

prefix

Präfix r.n. spec.

prefix

Vorsilbe r.ż.

pre·mie <premie|s> [premi] RZ. r.ż.

premie

Prämie r.ż.

premie (sociale verzekeringen)

Beiträge l.mn.

de sociale premies

die Sozialbeiträge

een premie uitkeren

eine Prämie auszahlen

prent <prent|en> [prɛnt] RZ. r.ż.

prent (afbeelding)

Bild r.n.

prent (gravure)

Stich r.m.

pret·je <pretje|s> [prɛcə] RZ. r.n.

dat is geen pretje

das ist kein Vergnügen

preuts <preutse, preutser, preutst> [prøts] PRZYM.

preuts

prüde

preuts

spröde

pren·ten <prentte, h. geprent> [prɛntə(n)] CZ. cz. przech.

prent dat goed in je hoofd przen.

präge dir das gut ein

zich iets in het geheugen prenten przen.

sich C. etw einprägen

pres·sie <pressie|s> [prɛsi] RZ. r.ż.

pressie

Druck r.m.

pressie

Zwang r.m.

iets onder pressie doen

etw unter Zwang tun

pressie op iem uitoefenen

Druck auf jdn ausüben

pre·ci·sie [presizi] RZ. r.ż. geen l.mn.

precisie

Präzision r.ż.

precisie

Genauigkeit r.ż.