W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „vastelaoves“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

Widzisz podobne wyniki: vastkleven , vastlopen , vasteland , vastliggen , vastpakken , vastlijmen , vastleggen , vastknopen , vastbakken , vastmaken i vastgoed

vas·te·land [vɑstəlɑnt] RZ. r.n. geen l.mn.

Festland r.n.

vast·lo·pen <liep vast, i. vastgelopen> [vɑstlopə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. vastlopen:

vastlopen (in zijn beweging gestuit worden)

(sich) festlaufen

vastlopen (in zijn beweging gestuit worden)

(sich) festfahren

vastlopen (bewegende delen)

sich festfressen

de machine is vastgelopen

die Maschine hat sich festgefressen

op een zandbank vastlopen

auf eine Sandbank auflaufen

2. vastlopen przen.:

(sich) festfahren

hun huwelijk is vastgelopen

ihre Ehe ist gescheitert

de onderhandelingen zijn vastgelopen

die Verhandlungen sind festgefahren

vast·kle·ven¹ <kleefde vast, i. vastgekleefd> [vɑstklevə(n)] CZ. cz. przech.

vast·goed [vɑstxut] RZ. r.n. geen l.mn.

Immobilien l.mn.

unbewegliche(s) Gut r.n.

vast·ma·ken <maakte vast, h. vastgemaakt> [vɑstmakə(n)] CZ. cz. przech.

een touw vastmaken aan een paal

ein Seil an einem Pfahl festmachen

vast·bak·ken <bakte vast, i. vastgebakken> [vɑstbɑkə(n)] CZ. cz. nieprzech. (aanbakken)

hij zit vastgebakken aan zijn vooroordelen przen.

er kommt nicht von seinen Vorurteilen los

vast·kno·pen <knoopte vast, h. vastgeknoopt> [vɑstknopə(n)] CZ. cz. przech.

1. vastknopen:

vastknopen (knopend vastmaken: met een touw)

vastknopen (knopend vastmaken: met een touw)

vastknopen (knopend vastmaken: knoop en knoopsgat)

vastknopen (knopend vastmaken: knoop en knoopsgat)

2. vastknopen (met een knoop verbinden):

3. vastknopen (door middel van een touw vastmaken):

er een dagje aan vastknopen

noch einen Tag anhängen

vast·leg·gen <legde vast, h. vastgelegd> [vɑstlɛɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. vastleggen (vastmaken):

een schip vastleggen aan de kade

ein Schiff am Kai festmachen

2. vastleggen (binden):

geld vastleggen

Geld festlegen [o. langfristig anlegen]

ik wil me niet vastleggen przen.

ich will mich nicht binden

zich vastleggen op iets

sich auf etw B. festlegen

3. vastleggen (registreren):

iets in de cao vastleggen

etw tariflich regeln

op een film vastleggen

auf einem Film festhalten

iets schriftelijk vastleggen

etw schriftlich festlegen

vast·lij·men <lijmde vast, h. vastgelijmd> [vɑstlɛimə(n)] CZ. cz. przech.

vast·pak·ken <pakte vast, h. vastgepakt> [vɑstpɑkə(n)] CZ. cz. przech.

iem bij de arm vastpakken

jdn am Arm fassen

vast·lig·gen <lag vast, h. vastgelegen> [vɑstlɪɣə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. vastliggen (aan een touw gebonden zijn):

festgemacht liegen

2. vastliggen (zo liggen dat verplaatsing moeilijk is):

3. vastliggen (vastgelegd zijn):

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski