Tłumaczenia dla hasła „verkeers“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

ver·keerd <verkeerde, verkeerder, verkeerdst> [vərkert] PRZYM.

1. verkeerd:

verkeerd (fout, onjuist)

falsch

verkeerd (fout, onjuist)

verkehrt

verkeerd (fout, onjuist)

unrichtig

verkeerd (met fouten)

fehlerhaft

een verkeerd beeld van iets schetsen

ein falsches Bild von etw C. wiedergeben

de verkeerde voorhebben

sich in der Person irren

een verkeerde diagnose

eine Fehldiagnose

de verkeerde kant [o. weg ] opgaan ook przen.

den falschen Weg einschlagen

verkeerd kijken/rijden

sich versehen/sich verfahren

het loopt verkeerd af

das nimmt ein schlimmes Ende

verkeerd verbonden zijn

falsch verbunden sein

hij was in de oorlog verkeerd

er stand im Krieg auf der falschen Seite

verkeerd bezig zijn pot.

≈ die Sache falsch anpacken

2. verkeerd (omgekeerd):

verkeerd

verkehrt (herum)

zijn handen staan verkeerd przen.

er hat zwei linke Hände

het bij het verkeerde eind hebben

auf dem Holzweg sein

koffie verkeerd

Kaffee verkehrt

koffie verkeerd

Milchkaffee r.m.

ver·keers·bord <verkeersbord|en> [vərkerzbɔrt] RZ. r.n.

verkeersbord

Verkehrsschild r.n.

ver·ken·ner <verkenner|s> [vərkɛnər] RZ. r.m.

1. verkenner (iem die op verkenning uitgaat):

verkenner

Kundschafter r.m.

verkenner mil.

Aufklärer r.m.

2. verkenner (padvinder):

verkenner

≈ Pfadfinder r.m.

ver·ket·te·ren <verketterde, h. verketterd> [vərkɛtərə(n)] CZ. cz. przech.

verketteren

verketzern

ver·ke·ren <verkeerde, i. verkeerd> [vərkerə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. verkeren (zich bevinden):

verkeren

sich befinden

in gevaar verkeren

sich in Gefahr befinden

in de mening verkeren

der Meinung sein

in onzekerheid verkeren

in Ungewissheit schweben

2. verkeren (zich bewegen (in)):

verkeren

verkehren

met iem verkeren

mit jdm verkehren

3. verkeren (veranderen):

verkeren

sich verkehren

verkeren

sich (ver)wandeln

in het tegendeel verkeren

sich ins Gegenteil verkehren [o. wenden] [o. verwandeln]

het kan verkeren przysł.

das Blättchen kann sich wenden

ver·keers·re·gel <verkeersregel|s> [vərkersreɣəl] RZ. r.m.

verkeersregel

Verkehrsvorschrift r.ż.

ver·keers·licht <verkeerslicht|en> [vərkerslɪxt] RZ. r.n.

verkeerslicht

Ampel r.ż.

verkeerslicht

Verkehrsampel r.ż.

het verkeerslicht springt op groen

die Ampel springt auf Grün

het verkeerslicht staat op oranje

die Ampel steht auf Gelb

de verkeerslichten werken niet

die Ampeln sind außer Betrieb

ver·keers·plein <verkeersplein|en> [vərkersplɛin] RZ. r.n.

verkeersplein

Verkehrskreisel r.m.

verkeersplein

Kreisel r.m.

verkeersplein (van autosnelwegen)

Autobahnkreuz r.n.

ver·keers·to·ren <verkeerstoren|s> [vərkerstorə(n)] RZ. r.m. luchtv.

verkeerstoren

Kontrollturm r.m.

verkeerstoren

Tower r.m.