W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „wegspritzen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

weg·split·sing: rzeczownik
weg·spoe·len: czasownik
weg·slik·ken: czasownik
weg·slui·pen: czasownik
weg·smij·ten: czasownik
mis·prij·zen: czasownik
hoog·sprin·gen: rzeczownik
weg·sle·pen: czasownik
weg·stu·ren: czasownik
weg·ster·ven: czasownik
weg·stop·pen: czasownik
weg·schui·ven: czasownik
weg·bla·zen: czasownik

Widzisz podobne wyniki: wegsplitsing , misprijzen , wegsmijten , wegsluipen , wegslikken , wegspoelen , hoogspringen , wegblazen , wegschuiven , wegstoppen , wegsterven , wegsturen i wegslepen

weg·split·sing <wegsplitsing|en> [wɛxsplɪtsɪŋ] RZ. r.ż.

wegsplitsing

Weggabelung r.ż.

wegsplitsing (van een autosnelweg)

Autobahndreieck r.n.

weg·spoe·len¹ <spoelde weg, h. weggespoeld> [wɛxspulə(n)] CZ. cz. przech.

1. wegspoelen (op de stroom meevoeren):

2. wegspoelen (door spoelen verwijderen):

hinunterspülen

zijn eten wegspoelen

sein Essen hinunterspülen

weg·slik·ken <slikte weg, h. weggeslikt> [wɛxslɪkə(n)] CZ. cz. przech.

hinunterschlucken

weg·slui·pen <sloop weg, i. weggeslopen> [wɛxslœypə(n)] CZ. cz. nieprzech.

(sich) davonschleichen

weg·smij·ten <smeet weg, h. weggesmeten> [wɛxsmɛitə(n)] CZ. cz. przech.

mis·prij·zen <misprees, h. misprezen> [mɪsprɛizə(n)] CZ. cz. przech.

hoog·sprin·gen [hoxsprɪŋə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

hoogspringen

het hoogspringen

weg·sle·pen <sleepte weg, h. weggesleept> [wɛxslepə(n)] CZ. cz. przech.

1. wegslepen (slepend wegnemen):

wegslepen MOT.

2. wegslepen (roven, wegvoeren):

≈ verschleppen

≈ rauben

weg·stu·ren <stuurde weg, h. weggestuurd> [wɛxstyrə(n)] CZ. cz. przech.

1. wegsturen:

wegsturen (wegzenden)

wegsturen (wegzenden)

wegsturen (met een bepaald doel)

iem uit de klas wegsturen

jdn aus der Klasse entfernen

hij werd weggestuurd om de sleutel te gaan halen

er wurde losgeschickt, um den Schlüssel zu holen

2. wegsturen (verzenden):

een brief wegsturen

einen Brief abschicken

3. wegsturen (ontslag geven):

het kabinet wegsturen

das Kabinett nach Hause schicken

weg·ster·ven <stierf weg, i. weggestorven> [wɛxstɛrvə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. wegsterven (onhoorbaar worden):

wegstervende voetstappen

verhallende Schritte

2. wegsterven (wegkwijnen):

dahinsterben form.

(da)hinsiechen form.

de zieke sterft langzaam weg

der Kranke siecht dahin form.

weg·stop·pen <stopte weg, h. weggestopt> [wɛxstɔpə(n)] CZ. cz. przech.

1. wegstoppen (verstoppen):

2. wegstoppen (verdringen) psych.:

weg·schui·ven <schoof weg, h. weggeschoven> [wɛxsxœyvə(n)] CZ. cz. przech.

wegschuiven

wegschuiven

beiseiteschieben

wegschuiven

weg·bla·zen <blies weg, h. weggeblazen> [wɛɣblazə(n)] CZ. cz. przech.

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski