Tłumaczenia dla hasła „anfurzend“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈfur·zen [ˈfʊr͜tsn̩] CZ. cz. nieprzech. wulg.

furzen

een scheet [o. scheten] laten

furzen

ruften

ˈan·füh·len¹ CZ. cz. przech.

anfühlen

bevoelen

anfühlen

betasten

ˈan·füh·ren CZ. cz. przech.

1. anführen (vorangehen):

anführen

aanvoeren

anführen

leiden

anführen

de leiding hebben van

das Feld anführen SPORT

het veld [o. het peloton] aanvoeren

2. anführen (benennen):

anführen

aanvoeren

anführen

aanhalen

Argumente anführen przen.

argumenten aanvoeren

am angeführten Ort

te aangehaalder plaatse

einen Vers anführen (zitieren)

een vers aanhalen [o. citeren]

etw zu seiner Entschuldigung anführen

iets tot zijn verontschuldiging aanvoeren [o. bijbrengen]

3. anführen pot. (an der Nase herum führen):

anführen

voor de gek houden

jdn schön/mit einer Geschichte anführen

iem aardig/met een verhaal voor de gek houden

ˈan·fü·gen CZ. cz. przech.

anfügen

toevoegen

anfügen

bijvoegen

dem Schreiben einen Lebenslauf anfügen

aan het schrijven een levensloop toevoegen

ˈab·kür·zen CZ. cz. przech.

1. abkürzen:

abkürzen (einen kürzeren Weg nehmen)

afkorten

abkürzen (etw kürzer machen)

bekorten

abkürzen (etw kürzer machen)

inkorten

abkürzen (etw kürzer machen)

verkorten

abgekürzter Trab

korte draf

ein abgekürztes Verfahren

een vereenvoudigde methode

ein abgekürztes Verfahren

een voortijdig beëindigde procedure

2. abkürzen (eine Kurzform benützen):

ein Wort abkürzen

een woord afkorten [o. abbreviëren]