Tłumaczenia dla hasła „levends“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈabends [ˈaːbn̩͜ts ] PRZYSŁ.

abends

's avonds

montags abends

op maandagavond

spät abends

's avonds laat

abends spät

's avonds laat

Le·ˈgen·de <Legende, Legenden> [leˈgɛndə] RZ. r.ż.

Legende

legende

ˈlei·dend [ˈl͜aidn̩t] PRZYM.

leidend

ziekelijk

leidend

lijdend

ˈle·ben¹ [ˈleːbn̩] CZ. cz. nieprzech.

leben

leven

aus dem Koffer leben

(beroepshalve) veel onderweg zijn [o. altijd tussen de wielen zitten]

es lebe der König!

leve de koning!

er lebt für die Wissenschaft

hij leeft voor de wetenschap

in dieser Stadt lässt es sich leben

in deze stad is het goed leven [o. kan men leven]

es von den Lebenden nehmen

de mensen afzetten

lebe wohl!

vaarwel!

leben und leben lassen przysł.

leven en laten leven

ˈle·gen¹ [ˈleːgn̩] CZ. cz. przech.

legen

leggen

Hand an sich legen

de hand aan zichzelf slaan

der Lehrer legte den Unterricht auf den Abend

de leraar [o. docent] verschoof zijn lessen naar 's avonds

etw auf die hohe Kante legen przen.

geld sparen [o. opzijleggen]

Feuer legen

brand stichten

jdm das Handwerk legen przen.

aan iems praktijken een einde maken

jdm etw zur Last legen

iem iets ten laste leggen

ˈle·sen¹ <liest, las, gelesen> [ˈleːzn̩] CZ. cz. przech.

1. lesen (auflesen, sammeln):

lesen

lezen

lesen

inzamelen

lesen

oogsten

lesen

plukken

Ähren lesen

aren lezen

Trauben lesen

druiven plukken [o. oogsten]

2. lesen (sortieren):

lesen

(uit)lezen

lesen

uitzoeken

Erbsen lesen

erwten lezen [o. uitzoeken]

3. lesen (säubern):

lesen

schoonmaken

Salat lesen

sla schoonmaken