Tłumaczenia dla hasła „overtrokken“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ver·ˈtrock·nen CZ. cz. nieprzech.

vertrocknen

verdrogen

vertrocknen

uitdrogen

vertrocknen

verdorren

ver·ˈtrös·ten CZ. cz. przech.

vertrösten

aan het lijntje houden

vertrösten

paaien

jdn auf später vertrösten

iem aan het lijntje houden

er·ˈträn·ken¹ [-ˈtrɛŋkn̩] CZ. cz. przech.

ertränken

verdrinken

er·ˈtrin·ken [-ˈtrɪŋkn̩] CZ. cz. nieprzech. a. przen.

ertrinken

verdrinken

ver·ˈtra·gen¹ CZ. cz. przech. niereg.

1. vertragen pot.:

vertragen (benötigen)

verdragen

vertragen (zu sich nehmen können)

kunnen tegen

jetzt könnte ich einen Schnaps vertragen pot.

nu zou ik best een borrel lusten

2. vertragen (aushalten):

vertragen

dulden

vertragen

kunnen velen

die Sache verträgt keinen Aufschub

de zaak duldt geen uitstel

ver·ˈtre·ten¹ CZ. cz. przech. niereg.

1. vertreten (jdn vorübergehend ersetzen):

vertreten

vervangen

vertreten

de plaats innemen van

Mutterstelle an [o. bei ] einem Kind vertreten

een tweede moeder voor een kind zijn

2. vertreten (hüten, achten, bewahren):

vertreten

behartigen

3. vertreten (repräsentieren):

vertreten

vertegenwoordigen

eine Firma/ein Land vertreten

een firma/land vertegenwoordigen

4. vertreten (verfechten):

vertreten

verdedigen

vertreten

opkomen [o. uitkomen] voor

einen Standpunkt vertreten

een standpunt innemen

5. vertreten (versperren):

vertreten

versperren

jdm den Weg vertreten

iem de weg versperren

6. vertreten reg. ((sich) abnutzen):

vertreten

uitslijten

vertreten

verslijten

vertretene Stufen

uitgesleten treden

7. vertreten reg. (ablaufen):

vertreten

aftrappen

vertretene Schuhe

afgetrapte schoenen

ver·ˈtrau·en CZ. cz. nieprzech.

vertrauen

vertrouwen op

vertrauen

staat maken op

ver·ˈtrei·ben CZ. cz. przech. niereg.

1. vertreiben (verjagen):

vertreiben

verdrijven

vertreiben

wegdrijven

vertreiben

verjagen

2. vertreiben (verkaufen, handeln mit):

vertreiben

verkopen

vertreiben

distribueren

vertreiben

handelen in

3. vertreiben przen. (vorüberziehen lassen):

vertreiben

verdrijven

vertreiben

doen ophouden [o. verdwijnen]

die Müdigkeit vertreiben

een eind maken aan de vermoeidheid

sich die Zeit vertreiben mit

de tijd verdrijven [o. doorbrengen] met

ver·ˈtrö·deln CZ. cz. przech. pot.

vertrödeln

verbeuzelen

vertrödeln

verboemelen

Ver·ˈtrau·en <Vertrauens> RZ. r.n. kein l.mn.

Vertrauen

vertrouwen r.n.

sein Vertrauen auf [o. in ] jdn setzen

vertrouwen in iem stellen

Vertrauen erweckend

vertrouwenwekkend

jdn ins Vertrauen ziehen

iem in vertrouwen nemen

kein Vertrauen zu jdm haben

geen vertrouwen in iem hebben

ver·ˈtrackt [fɛɐ̯ˈtrakt] PRZYM.

1. vertrackt:

vertrackt

lastig

vertrackt

moeilijk

vertrackt

gecompliceerd

2. vertrackt:

vertrackt

ellendig

vertrackt

naar