Tłumaczenia dla hasła „Achtuhrzug“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

acht·urig [ɑxtyrəx] PRZYM.

achturig

achtstündig

de achturige werkdag

der Achtstundentag

ach·ter·zak <achterzak|ken> [ɑxtərzɑk] RZ. r.m.

achterzak

Gesäßtasche r.ż.

ach·ter·op [ɑxtərɔp] PRZYSŁ.

1. achterop (aan de achterzijde op iets):

achterop

auf der Rückseite

achterop staan de advertenties

auf der Rückseite stehen die Anzeigen

hij zat bij mij achterop

er saß bei mir hintendrauf

2. achterop (in een mindere positie):

achterop

zurück

ach·ter·af [ɑxtərɑf] PRZYSŁ.

1. achteraf:

achteraf (in het achterste gedeelte)

abseits

achteraf (afgelegen)

abgelegen

hij houdt zich steeds achteraf

er hält sich immer abseits

achteraf wonen

abseits wohnen

2. achteraf (later):

achteraf

hinterher

achteraf

nachträglich

achteraf bekeken

im Nachhinein betrachtet

achteraf bijbetalen

nachzahlen

gelukwensen achteraf

nachträgliche Glückwünsche

ik hoorde het achteraf

ich hörte es hinterher

ach·te·ren [ɑxtərə(n)] PRZYSŁ.

achteren

hinten

naar achteren gaan przen.

austreten

een stap naar achteren doen

einen Schritt nach hinten machen

van achteren naar voren

rückwärts

iem liever van achteren zien dan van voren przen.

jdn am liebsten von hinten sehen

ach·ter·in [ɑxtərɪn] PRZYSŁ.

achterin

hinten

achterin zitten (in auto e.d. ook)

auf dem Rücksitz sitzen

ach·ter·om¹ <achterom|s> [ɑxtərɔm] RZ. r.n.

achterom

Garteneingang r.m.

achterom

Hofeingang r.m.

ach·terst [ɑxtərst] PRZYM.

achterst

hinter

achterst

hinterst

op zijn achterste poten gaan staan przen.

sich auf die Hinterbeine stellen

ach·ter·ban <achterban|nen> [ɑxtərbɑn] RZ. r.m.

achterban (van grote bewegingen)

Basis r.ż.

achterban (aanhangers)

Anhängerschaft r.ż.

ach·ter·een [ɑxtəren] PRZYSŁ.

achtereen (zonder tussenpozen)

hintereinander

achtereen (in één keer)

auf einmal

jaren achtereen

Jahre hindurch

een boek achtereen uitlezen

ein Buch auf einmal auslesen

drie weken achtereen

drei Wochen hintereinander

ach·ter·uit² [ɑxtərœyt] RZ. r.n. geen l.mn.

achteruit

Hinterausgang r.m.

ach·ter·aan [ɑxtəran] PRZYSŁ.

1. achteraan (aan de achterkant):

achteraan

hinten

helemaal achteraan

ganz hinten

achteraan in de zaal

hinten im Saal

wij wandelden achteraan

wir spazierten am Schluss

2. achteraan (achterheen):

achteraan

hinterher

daar moet je achteraan gaan

da musst du hinterher

ach·ter·bak <achterbak|ken> [ɑxtərbɑk] RZ. r.m.

achterbak (kofferbak)

Kofferraum r.m.

achterbak (laadvlak)

Ladefläche r.ż.

ach·ter·ste¹ <achterste|n> [ɑxtərstə] RZ. r.n. of r.m. of r.ż. (rangorde)

achterste

Hintere(r) r.ż. (r.m.)

achterste

Hintere(s) r.n.

achterste

Hinterste(r) r.ż. (r.m.)

achterste

Hinterste(s) r.n.

ach·ter·deur <achterdeur|en> [ɑxtərdør] RZ. r.ż.

achterdeur

Hintertür r.ż.

achterdeur przen.

Hintertürchen r.n.

hij heeft nog een achterdeurtje przen.

er hat noch etw auf der hohen Kante

langs [o. door ] de (een) achterdeur(tje) weer binnenkomen przen.

durch die/eine Hintertür wieder hereinkommen

een achterdeurtje openhouden przen.

sich C. eine Hintertür offen halten

achterdeurtjes zoeken przen.

Hintertürchen suchen