niderlandzko » niemiecki

be·rus·ten <berustte, h. berust> [bərʏstə(n)] CZ. cz. nieprzech.

3. berusten (in bezit zijn van):

on·kos·ten [ɔŋkɔstə(n)] RZ. l.mn.

2. onkosten (buitengewone kosten):

Unkosten l.mn.

in·lijs·ten <lijstte in, h. ingelijst> [ɪnlɛistə(n)] CZ. cz. przech.

ont·las·ten1 <ontlastte zich, h. zich ontlast> [ɔntlɑstə(n)] CZ. wk ww zich ontlasten

1. ontlasten (zijn behoefte doen):

2. ontlasten (uitmonden):

3. ontlasten (zich van zijn inhoud ontdoen):

uit·rus·ten1 <rustte uit, i. uitgerust> [œytrʏstə(n)] CZ. cz. nieprzech.

dui·vels·kun·sten [dœyvəlskʏnstə(n)] RZ. l.mn.

gun·ste·ling <gunsteling|en> [ɣʏnstəlɪŋ] RZ. r.m.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski